De uitvoeringen van de Zwitserse dirigent Armin Jordan kenmerkten zich door een zachte, soepele en rijk kleurrijke orkestklank, flexibiliteit en warmte. Hij beheerste zowel het Frans repertoire als de muziektraditie van Centraal-Europa en drukte op de combinatie van de beide tradities zijn eigen muzikale stempel. Op deze cd worden voor het eerst live-opnamen uitgebracht die in Luzern zijn gemaakt met het Orchestre de la Suisse Romande, een toporkest dat tussen 1985 en 1997, o.l.v. Jordan, hun gouden tijdperk beleefde. Het prestigieus Festival van Luzern in Zwitserland is opgericht in 1938 en produceert momenteel drie festivals per jaar, met jaarlijks ongeveer 110.000 bezoekers die sinds 2004 voornamelijk plaatsvinden in het Luzern Cultuur- en Congrescentrum (KKL) (foto), ontworpen door Jean Nouvel. Elk festival biedt orkesten en solisten, naast gastoptredens van internationale ensembles en artiesten, waaronder in 2019, de Berliner Philharmoniker, het Koninklijk Concertgebouworkest, de Wiener Philharmoniker, Bernard Haitink, Anne-Sophie Mutter en Sir Simon Rattle. Het festival begon ooit met het zogenaamd “Concert de Gala” in de tuinen van Richard Wagners villa, nu een museum, in Tribschen (foto’s) in 1938, onder leiding van Arturo Toscanini, die een orkest had gevormd met leden van verschillende orkesten en solisten uit heel Europa. Met de opkomst van het naziregime besloten verschillende grote artiesten en dirigenten, onder wie Toscanini, Fritz Busch, Adolf Busch en Bruno Walter, niet op te treden op de traditionele Duitse en Oostenrijkse muziekfestivals zoals de Bayreuther Salzburger Festspiele. In de jaren ‘40 werd het Swiss Festival Orchestra (Schweizerische Festspielorchester) opgericht uit leden van de elite van Zwitserse orkesten, dat een centraal onderdeel werd van het festival, dat sinds 1943 bekend staat als het Internationalen Musikfestwochen Luzern (IMF). In 2000 werd het omgedoopt tot het “Lucerne Festival” en maakt momenteel deel uit van de European Festivals Association.
Op deze magnifieke cd, opgenomen in het Kunsthaus in Zürich, in 1988 en 1994, staan “Poème de l’amour et de la mer”, op. 19 van Chausson, “Six Epigraphes antiques” en “Prélude à l’après-midi d’un faune” van Debussy, en “Bacchus et Ariane”, op. 43, Suite nr. 2 van Albert Roussel.Aan het begin van zijn carrière werd de jonge Debussy omschreven als een impressionist, als het muzikaal equivalent van het impressionisme in de figuratieve (schilder)kunst. Dit was begrijpelijk, maar vanwege zijn connecties met Mallarmé en Maeterlinck, paste het niet helemaal, in die mate dat hij later, terecht eerder als symbolistisch kunstenaar zou worden gedefinieerd. Over het algemeen is het zelfs de symbolistische beweging die de kunst van Debussy het beste beschrijft. Pierre Boulez (foto) stelde dat “moderne muziek werd gewekt” door Debussy’s reactie op Mallarmé’s gedicht “L’après-midi d’un faune”. Het meesterwerk, met zijn weelderig sensuele opening voor fluit solo, heeft de geloofsbrieven van de componist gevestigd en is terecht een hoeksteen van het orkestrepertoire geworden. “C’est avec la flûte du faune que commence une respiration nouvelle de l’art musical […], on peut dire que la musique moderne commence avec L’après-midi d’un faune.” (Pierre Boulez). De wulpse fluitopening van Debussy’s “Prélude à l’après-midi d’un faune” roept onmiddellijk een wereld van luxueuze fantasie op, die moeiteloos en spontaan door de wisselende scènes van de muziek geweven worden. Elk instrument voegt iets uniek toe, en het hele werk lijkt vrij van vorm en conventie.
“Bacchus et Ariane” is een ballet van Albert Roussel (1869-1937), naar een tekst van Abel Hermant (1862-1950) (foto). De première in 1931, was in een choreografie van Serge Lifar met decor en kostuums, ontworpen door Giorgio de Chirico. Sterdansers waren Serge Lifar als Bacchus en Olga Spessivtseva als Ariane (foto). Het thema van het ballet is de ontvoering van Ariadne door de god Bacchus en hun liefdesperikelen. Roussel componeerde tussen juni en december 1930, muziek voor een 60 minuten durende voorstelling. De eerste uitvoering van het ballet vond plaats in mei 1931, door het orkest van Opéra Garnier in Parijs o.l.v. de fluitist, Philippe Gaubert (1879-1941) (foto). Roussel distilleerde uit het ballet later, speciaal voor het Orchestre symphonique de Paris, twee suites. De eerste suite (“Prélude”, “Jeux des éphèbes et des vierges” en “Danse du labyrinthe”) was af in 1933. Charles Munch dirigeerde het Orchestre symphonique de Paris in de eerste uitvoering in april 1933. De hier opgenomen, meer uitgebreide, tweede suite, volgde een jaar later. Toen was het Pierre Monteux die hetzelfde orkest dirigeerde op de première in februari 1934. De delen van de 2de Suite zijn “Prélude. Le sommeil d’Ariane”, “Réveil d’Ariane”, “Le baiser”, “L’enchantement dionysiaque”, “Le thiase défile”, “Danse d’Ariane”, “Danse d’Ariane et Bacchus”, “Bacchanale” en “Le couronnement d’Ariane”.“Six Épigraphes antiques” van Claude Debussy zijn zes stukken voor piano voor vier handen gecomponeerd in 1914. Er bestaat ook een arrangement voor piano solo van de hand van Debussy, dat het jaar daarop verscheen. De “Épigraphes” gingen in première in november 1916 in het Casino Saint-Pierre in Genève, door Marie Panthès (foto) en Roger Steinmetz. Debussy dacht er aanvankelijk aan om van deze oeroude opschriften een suite voor orkest te maken. De pianistische schriftuur roept daarom achtereenvolgens de klank van de fluit, de harp en de crotales of cymbales antiques op, een instrumentatie die ook terug te vinden was in zijn “Prélude à l’après-midi d’un faune”. De wens van de componist om instrumentale kleur, werd in 1932 ingewilligd door Ernest Ansermet (die een hier opgenomen, arrangement maakte symfonieorkest), en later door Jean-François Paillard, die een arrangement maakte voor kamerorkest. De delen zijn “Pour invoquer Pan, dieu du vent d’été”, “Pour un tombeau sans nom”, “Pour que la nuit soit propice”, “Pour la danseuse aux crotales”, “Pour l’Égyptienne”, en “Pour remercier la pluie du matin”.
Ernest Chausson (1855-1899) (foto) was in de Franse muziek gepositioneerd op het kruispunt, waar de romantiek van Berlioz en César Franck, de taal van Wagner en het symbolisme van de jonge Debussy, elkaar ontmoetten. Zijn uniek “Poème de l’amour et de la mer” was tegelijkertijd een profane cantate, een monoloog en een liedcyclus, gecomponeerd tussen 1882 en 1892.“Poème de l’amour et de la mer” op. 19, is een liedcyclus voor zang en orkest (eigenlijk een “Poème symphonique avec voix”). Het werd gecomponeerd tussen 1882 en 1892 en opgedragen aan Henri Duparc (1848-1933), die op zijn beurt, zijn Mélodie “Phidilé” op tekst van Leconte de Lisle, aan Chausson had opgedragen. De compositie van Chausson werd overigens beïnvloed door het symfonisch gedicht “Lénore” uit 1875 van Henri Duparc. Chausson componeerde nog een gelijkaardig werk, nl. in 1898, het “Chanson perpétuelle” op tekst van Charles Cros.
“Poème de l’amour et de la mer” bestaat uit twee delen, gescheiden door een instrumentaal interludium. De compositie is gebaseerd op de mystieke gedichten, “La fleur des eaux” en “La mort de l’amour” uit 1875, van Chaussons vriend, Maurice Bouchor (1855-1929) (foto). Bouchor was ook de dichter van 15 mélodies van Chausson. “Le temps des lilas”, koos Chausson als einde van het tweede deel van zijn “Poème”. Chausson koos voor zijn “Chant symphonique” slechts 6 van de 94 gedichten van Bouchor. De compositie bestaat dus eigenlijk uit zes melodieën naar zes gedichten. Het eerste deel bestaat uit drie melodieën, een prélude, twee interludes en een postludium. In het tweede deel, na de tweede Interlude, krijgen we nog eens drie melodieën, gescheiden door korte orkestpassages. “Poème de l’amour et de la mer” is het Frans equivalent van de grote Mahler-liedcycli, van “Vom Ewigen Leben” van Franz Schreker of van “Penthésilée” van Alfred Bruneau.Bij de première in februari 1893, in Brussel, speelde Chausson zelf de piano als begeleider van de Belgische tenor, Désiré Demest (1864-1932) (foto). De orkestversie werd voor het eerst uitgevoerd in april van hetzelfde jaar, met de sopraan Eléonore Blanc en het Orchestre de La Société Nationale de Musique, o.l.v. Gabriel Marie (1852-1928).Het begin van “Poème de l’amour et de La mer” gaat terug tot 1882, toen de componist nog les volgde bij César Franck. Het werk werd pas voltooid in 1890, net als zijn Symfonie. Chausson vond de gepaste woorden in een jeugdverzameling gedichten van zijn vriend, Maurice Bouchor. De seringen komen in de beide gedichten die Chausson koos voor, net als andere beelden, de zee, de hemel, dode bladeren in de wind, de maan. De emoties zijn duidelijk de inhoud, maar zij worden zelden direct geuit. In plaats daarvan uit de gevoeligheid van de personages zich in gezichten, geluiden, en gewaarwordingen van de wereld om hen heen. Dit is symbolisme. Bij het creëren van een universum beladen met een zware, ongrijpbare betekenis, is de muziek, in het bijzonder de muziek van Chausson, drager van diepe, gevoels geladen herinneringen en verlangens.Wagner (foto) en César Franck zijn stilistisch zeker allebei aanwezig, maar de muziek van Chausson is ook muziek die onophoudelijk belast is met het herinneren aan zichzelf. Het is muziek die aan de hand van de cyclische techniek van Liszt en Franck, en d.m.v. thematische transformatie, de chromatische harmonie constant verplaatst. Het strelend thema en de bijbehorende harmonie die bij het begin van het eerste deel van dit werk worden geïntroduceerd, “La Fleur des eaux”, begeleiden de openingsverzen. Vervolgens komt de muziek in een meer onzekere atmosfeer, als een variante voor. Er wordt verwezen naar een andere persoon, maar wordt pas aan het eind van de het vers geïdentificeerd als “ma bien-aimée”. Het is op dit punt dat het orkest peilt wat voortaan de belangrijkste vorm van het thema zal zijn.
Aangezien het orkest verdergaat, zijn er schaduwen van “Parsifal”, waarvan Chausson de première in Bayreuth bijwoonde en waardoor hij aan zijn eigen “Poème” begon. De beschouwing van “belle enfant” in het derde vers, brengt een gevoelige terugtrekking, maar leidt uiteindelijk tot de herneming van de herinnering aan “toi”. Deze muziek schijnt tegelijk een beeld te zijn van de geliefde en van de poëtische gevoelens van het personage voor haar. De muziek blijft op de achtergrond terwijl de stem, die de agitatie van het personage weerspiegelt, de recitatiefstijl behoudt. Magnifiek!
Een interludium als vergroot openingsthema, begint met solospel van de fagot en de viool. Aan het begin van het tweede gedicht, is de stemming meteen meer open en is de diatonische harmonie vrijer. De donkere sleepboot keert in een orkestrale episode terug naar het bericht van de “volkomen bladeren,” waarna het personage, door overdrijving, probeert om de eenvoudige waarheid van “l’oubli” te vermijden. Bij dit woord brengt het orkest opnieuw het belangrijkste thema naar voor, eerst door de solo cello en dan voor het eerst, door de stem. De compositie eindigt in de typische, pessimistische fin-de-siècle-stemming. Hemels!De wereldberoemde, Engelse sopraan, Felicity Lott, werd in 1947 geboren in Cheltenham in Gloucestershire. Vanaf haar vroegste jaren was ze muzikaal en begon ze op 5-jarige leeftijd piano te studeren. Ze speelde ook viool en begon op 12-jarige leeftijd met zangles. Ze is een alumna van Royal Holloway, University of London, en behaalde in 1969 een BA in Frans en Latijn. Als onderdeel van haar vierjarige studie, van 1967-1968, volgde ze een jaar lang zangles aan het conservatorium in Grenoble. Ze studeerde af aan de Royal Academy of Music en won de Principal’s Prize. Ze debuteerde in 1975 als Pamina in Mozarts Zauberflöte bij de English National Opera, in 1976 verscheen ze in de première van Henze’s “Wir erreichen den Fluss” in het Royal Opera House Covent Garden, en ze begon een langdurige relatie met het Glyndebourne Festival. Ze werd ook bekend met haar interpretaties van werk van Richard Strauss, waaronder verschillende liederen, de “Vier letzte Lieder,” en de rollen van Octavian (foto) in “Der Rosenkavalier” en de gravin in “Capriccio”. Ze was ook te zien in operettes en zong de titelrol in Franz Lehárs “Lustige Witwe” in Glyndebourne, Rosalinde in “Die Fledermaus” en de titelrollen in Offenbachs “La belle Hélène” en “La Grande-Duchesse de Gérolstein”. Daarnaast had Felicity Lott een bijzondere voorliefde voor Franse “melodies”, Duitse “Lieder” en het Engelse liedrepertoire, in het bijzonder, de liederen van Benjamin Britten. Haar begeleider was al sinds haar studententijd, Graham Johnson, met wie ze een groot aantal recitals heeft gegeven.
Ze zong ook duetrecitals met de mezzosopraan Ann Murray, de bariton Thomas Allen en de Oostenrijkse mezzosopraan, Angelika Kirchschlager, en ze was ook te zien als soliste in een opname van Mozarts Requiem met het London Philharmonic Choir and Orchestra. Voor Hyperion Records nam Felicity Lott veel mélodies op van Chabrier, Fauré, Gounod, Hahn, en Poulenc, vaak met Graham Johnson, en voor Chandos Records, liederen van o.a. Schubert, Richard Strauss en Hugo Wolf.Armin Jordan (1932-2006) (foto), geboren in Luzern, stond bekend om zijn schitterende interpretaties van Franse muziek, Mozart en Wagner. Na het leiden van een aantal Zwitserse orkesten werd hij in 1985, chef-dirigent van het Orchestre de la Suisse Romande in Genève, een positie die hij bekleedde tot 1997. Armin Jordan dirigeerde vanaf 1985 ook in de Verenigde Staten, o.a. in Seattle en New York. Seattle plande hem voor Wagners “Ring” in 2000 en 2001, maar hij moest zich in 2000 terugtrekken wegens ziekte. Om dezelfde reden annuleerde hij in 2001 zijn debuut bij de Metropolitan Opera in New York. Hij zou er Mozarts “Così fan tutte” dirigeren. Zijn zoon, de dirigent Philippe Jordan, maakte in 2002 zijn eigen debuut in de Met. Armin Jordan overleed in Zürich, vijf dagen nadat hij in het operahuis van Basel, ineenstortte tijdens het dirigeren van Prokofjevs opera “L’Amour des trois oranges”.Lucerne Festival Armin Jordan Debussy Roussel Chausson Dame Felicity Lott Orchestre de la Suisse Romande cd audite 95.648