Twee van Bachs mooiste cantaten, beide voor alt solo, respectievelijk gecomponeerd in Weimar (1714) en in Leipzig (1726), worden op de cd gecombineerd met de heerlijke kwelling van verdriet in Pergolesi’s Stabat Mater uit 1736. Bach bewonderde de compositie van zijn Napolitaanse collega dermate dat hij er het motet “Tilge, Höchster, meine Sünden” (BWV 1083) op een Duitse tekst (psalm 51) op componeerde.
Widerstehe doch der Sünde BWV 54
De tekst van de cantate is in 1711 geschreven door de hofbibliothecaris en dichter Georg Christian Lehms (1684-1717), bekend als Pallidor, voor de zondag Oculi, de derde zondag van de vastentijd, genoemd naar de beginwoorden van de psalmtekst van het introitus gezang, “Oculi mei semper ad Dominum”, (“Mijn ogen zijn altijd gericht op de Heer”) (Psalm 25,15). De cantate is één van de weinige cantaten die Bach voor een zondag in de vastentijd heeft gecomponeerd, omdat het in Bachs tijd omwille van het somber karakter ervan, niet gebruikelijk was om in de vastentijd een cantate uit te voeren. Maar omdat Bach in het tweede deel van zijn periode in Weimar (1708-1717) een contract had waarin hij één cantate per kalendermaand moest componeren, is het niet onlogisch te veronderstellen dat Bach toch een cantate voor Oculi zou hebben gecomponeerd. De cantate is in vergelijking met de cantaten die Bach later in Leipzig componeerde veel korter (aria – recitatief – aria, zonder koralen). Centraal in de cantate staat de strijd tussen verleiding tot de zonde en het weerstaan aan de zonde.
Onheil en zonde
De openingsaria aria “Widerstehe doch der Sünde” gaat over het onheil dat de mens zal treffen wanneer hij geen weerstand biedt tegen de zonde. De spanning tussen de verleiding en het weerstaan wordt muzikaal uitgedrukt in dissonanten tussen de bas en de strijkers. Bach zou deze aria later hergebruiken (parodiëren) in zijn Markuspassion (no. 19, Falsche Welt, dein schmeichelnd Küssen). Het tussenliggend recitatief “Die Art verruchter Sünden” gaat over het lot van de zondaars. De zang wordt enkel begeleid door basso continuo. De slotaria “Wer Sünde tut, der ist vom Teufel” valt op door het steeds dalend thema van vier noten (twee secunden), waarmee de zondeval wordt gesymboliseerd. De aria is voor zover bekend de eerste fuga-aria gecomponeerd door Bach. Het thema wordt eerst door de twee violen en later door de beide altviolen, de solo-alt en de basso-continuo overgenomen.
Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust (BWV 170)
Bach componeerde deze cantate voor de 6de zondag na Trinitas in Leipzig. Het werd voor het eerst uitgevoerd op 28 juli 1726 met de cantate “Ich will meinen Geist in euch geben” van zijn neef Johann Ludwig Bach (1677-1731), van elk een cantate voor en na de preek. Welke cantate de voorkeur kreeg voor de preek, is niet echt bekend. Maar waarschijnlijk was deze de cantate van Johann Ludwig Bach, omdat alleen zijn cantate duidelijk verwees naar het evangelie van die zondag. Met “Vergnügte Ruh” schreef Lehms een waar loflied op de vrede van de ziel en de rust en stilte van het hart. Maar de aria tekst is slechts een zachte prelude. In het eerste recitatief verwijst hij naar Mt 5,20-22 die schold op de vele zondaars. In de tweede Aria tekst wordt de aberratie van het menselijk hart betreurd. De laatste regel van deze aria bevat de gedachte over de jammerende, verkeerde harten.
Noodzaak tot bekering
In het volgend recitatief gaan de klachten door tot Gods voorschrift om onze vijanden lief te hebben als onze naasten. Met de laatste aria is door terug te keren naar de “vernügte Ruh” van het begin, de cirkel van het denken rond. In de eerste aria deint de prachtige 12/8 melodie in de lichte glans van D groot. In deze aria kunnen de snaren, hobo d’amore en altstem zich volledig ontwikkelen. Het eerste recitatief verlaat deze ideale wereld. Het wereldbeeld wordt zelfs in twijfel getrokken. Bach evoceert dit door de b.c. weg te laten, door viool en altviool in hun hoger register te laten spelen en door het obligaat orgel en de zangstem in een harmonisch en melodisch avontuur te storten. De aria die de cantate besluit zou een lofzang op de geneugten van het aardse bestaan geweest zijn ware het niet dat aan het begin van de aria, de tritonus, de “Diabolus in musica”, de afschuw voor de Farizeeërs en de noodzaak tot bekering symboliseert.
Schitterende solisten
Contratenor Tim Mead (°1981) wordt door zijn verleidelijke, uitstekende interpretaties en zijn rijk, zoetvloeiend geluid erkend als één van de beste contratenors van zijn generatie. Beschreven als iemand met een stem met de helderheid van een klok en iemand die een onberispelijke vocale techniek bezit en een krachtige podiumpresentatie heeft, heeft Lucy Crowe (°1978) zich gevestigd als één van de toonaangevende, lyrische sopranen van haar generatie. De kloof tussen sobere, lutherse vroomheid en verschroeiende, mediterrane emotionaliteit lijkt onoverbrugbaar. Maar op deze opname tonen La Nuova Musica en de twee eminente solisten hun gelijkwaardige beheersing van beide uitdrukkingen, onder de bezielde leiding van David Bates. Een magnifieke cd.
Pergolesi Stabat Mater Bach : Cantata BWV54 ‘Widerstehe doch der Sünde’ & Cantata BWV170 ‘Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust’ Lucy Crowe (sopraan) Tim Mead (contratenor) La Nuova Musica David Bates cd Harmonia Mundi HMM907589