Gabriel Fauré had op dertigjarige leeftijd bijna niets anders gecomponeerd dan liederen (Mélodies) en een paar korte pianostukken. Er was niets dat deed vermoeden dat hij nog kamermuziek zou componeren die tot dan toe ongeëvenaard was onder zijn collega’s. Hij componeerde weinig orkestmuziek en vond liederen en kamermuziek het ideaal middel om het onuitsprekelijke uit te drukken, de heerlijke dubbelzinnigheid en de prachtig misleidende mirage van het moment. Deze opname bevat al Fauré’s composities voor cello en piano. Ze bestrijken de verschillende fasen van zijn carrière, van zijn zogenaamde salon-periode (“Berceuse”) tot zijn latere periode (Sonaten), wanneer hij aan doofheid leed. De typische charme die tot dan toe zijn muziek kenmerkte, maakte dan plaats voor een ascetische stijl met muzikale elementen, gereduceerd tot het onontbeerlijk essentiële.
Op de cd staan de Romance, Op. 69, Papillon, Op. 77, de Sérénade, Op. 98, de Berceuse, Op.16, de twee Sonaten voor cello en piano, op. 109 & op. 117 uit 1917 en 1921, de bewerking van het Morceau de lecture voor twee celli , de Berceuse, Op. 56 No. 1, uit ‘Dolly’, de Sicilienne, Op. 78, de Élégie, Op. 24 en de originele versie van de Romance, Op. 69.
Sonaten
De 1ste Sonate voor cello en piano in re klein op. 109 werd gecomponeerd in 1917 in Saint-Raphaël en in Parijs. De première was in november 1917 door Gérard Hekking, cello en Alfred Cortot, piano. Op dit concert ging ook Fauré’s 2de Vioolsonate, opgedragen aan Koningin Elisabeth van België, door Louis Capet en Fauré zelf aan de piano in première. De cellosonate was opgedragen aan cellist Louis Hasselmans die de sonate in 1918 in het Théâtre des Champs-Élysées speelde. De Sonate voor cello en piano nr. 2 in do klein op. 117 werd gecomponeerd in 1921 en werd opgedragen aan de violist en componist Charles Martin Loeffler. Deze werd tijdens een concert van de Société nationale de musique in mei 1922 in première gespeeld door Gérard Hekking cello en Alfred Cortot piano.
Elegie
De Elegie, op. 24 werd gecomponeerd in 1880. Dit werk heeft een trieste en sombere opening en culmineert in een intense melodie die liefdeswanhoop symboliseert. Ze was oorspronkelijk bedoeld als onderdeel van een onafgewerkte cellosonate. Fauré droeg zijn Elegie op aan Jules Loëb, die ze in 1883 in première speelde. Oorspronkelijk geschreven voor cello en piano, werd de Elegie door Fauré voor orkest gearrangeerd in 1895, op verzoek van dirigent Edward Colonne die deze versie in 1901 voor de eerste keer uitvoerde.
Berceuse
De Berceuse, Op. 16, was oorspronkelijk geschreven voor viool en piano, hoewel ze gepubliceerd werd met op het titelblad ‘voor viool of cello’. We kunnen ervan uitgaan dat het in 1879 werd gecomponeerd, en het succes dat het genoot was danig dat algauw transcripties voor andere melodie instrumenten werden gemaakt. Fauré maakte zelf een orkestversie van de pianopartij. Zijn charme en populariteit vestigde de aandacht van de uitgever, Julien Hammelle, die tot 1906 Fauré’s werk zou uitgeven. Dit kleinood gaf Fauré onterecht de naam van saloncomponist, een reputatie die hij lange tijd zou behouden.
Romance
De Romance op. 69, werd gecomponeerd in 1894. De originele versie was voor cello en orgel of harmonium, een sonore weerspiegeling van het werk van Fauré als organist aan de Église de la Madeleine in Parijs. Toen het voor de piano werd aangepast, werd de score aangepast om het schrijven tot op zekere hoogte te kunnen invullen (de opeenvolgende akkoorden van het orgel arpeggio’s), en het tempo werd licht verhoogd, van ‘Adagio of Andante’ in het manuscript naar Andante quasi allegretto. De oorspronkelijke versie met orgel moest tot het jaar 2000 wachten voor de eerste publicatie. Als echte miniatuur legt het stuk meer nadruk op lyriek dan op technische vaardigheid. Het thema was niet nieuw: Fauré had het eerder gebruikt in zijn toneelmuziek voor “Shylock”, een aanpassing van Shakespeare’s “Merchant of Venice”, waar het in Act III, Scene 2 voorkomt. Hij gebruikte het opnieuw in zijn lied/Mélodie “Soir” op een gedicht van Albert Samain.
Forsberg en Brantelid
Bengt Forsberg (° 1952) is een Zweedse concertpianist bekend door zijn talrijke samenwerkingen met de mezzo-sopraan Anne Sofie von Otter. Hij nam bv. deel aan haar project om liederen gecomponeerd in het concentratiekamp van Terezin op te nemen. Forsberg heeft een reputatie als voorvechter van te weinig gespeelde muziek en onbekende componisten. Hij wordt alom geprezen als begeleider op recitals en speelt regelmatig samen met cellist Mats Lidström en met violist/altist Nils-Erik Sparf. Na zijn afstuderen aan de Gothenburg Conservatorium, werd Forsberg verder opgeleid door Peter Feuchtwanger (1939-2016) en Herman David Koppel (1908-1998).
Andreas Brantelid (°1987) speelde op 14-jarige leeftijd reeds Elgars Celloconcerto met het Koninklijk Deens Orkest. Hij ontving talrijke prijzen, beginnend met de eerste prijs op de Eurovision Young Musicians Competition (2006). Hij is sindsdien een reizende ster op de Europese concertpodia, winnaar van een Borletti-Buitoni Trust Fellowship en lid van zowel de Lincoln Center Chamber Music Society in New York als het BBC’s New Generation Artists (BBC Radio 3). In 2015 ontving hij het prestigieuze Carl Nielsen Scholarship. Andreas Brantelid studeerde bij Mats Rondin, Torleif Thedéen en Frans Helmerson en bespeelt de ‘Boni-Hegar’ Stradivarius uit 1707, eigendom van de Noorse kunstverzamelaar Christen Sveaas. Subliem!
Fauré The Music for Cello & Piano Andreas Brantelid, cello Bengt Forsberg, piano cd Bis BISSACD 2220