In de bijzondere reeks cd “Remastered Classics” van het label “Pentatone”, zijn Kubeliks gedetailleerde versie van Bartóks “Concerto voor Orkest” en de fenomenale uitvoering van zijn “Muziek voor snaren, slagwerk en celesta” onder o.l.v. Ozawa, nu uitgegeven in een digitale remastering van de originele quadrafonische opnames.
Zonder de steun van de Amerikaanse Koussevitzky Stichting zou het zesde strijkkwartet wellicht Bartóks laatste compositie zijn geweest. Met deze compositie uit 1939, verliet hij nl. het hem vijandig gezinde, fascistische Europa, dat zijn muziek, als onderdeel van de “Entartete Kunst”, brandmerkte als “Entartete Musik”. Premier Gyula Gömbös had Béla Kun verdreven en zocht nu met admiraal Miklós Horthy als staatshoofd, toenadering tot Hitler en Mussolini. Bartók heeft dit alles geuit in de mesto (zwaarmoedig, treurig) aanduidingen van de vier bewegingen van zijn zesde strijkkwartet. Niemand had toen een vermoeden welke drie meesterwerken de pianist, leraar, componist en etnomusicoloog uit Boedapest, ondanks bijzonder moeilijke omstandigheden, nog zou componeren…
Ditta Pasztory (1903-1982) was een pianiste die met Béla Bartók recitals voor twee piano’s speelde. Ze was sinds 1923, Bartóks 22 jaar jongere, tweede vrouw. Ze vertrokken na hun afscheidsconcert op 8 oktober 1940 in Boedapest, nog dezelfde maand vanuit Lissabon, per vrachtschip (de “Escalibur”) naar New York. Tussen december 1927 en maart 1928 was Bartók als pianist reeds op concerttournee geweest in de V.S. waar hij in alle grote steden gespeeld had met de beste Amerikaanse orkesten o.l.v. beroemde dirigenten als Willem Mengelberg (1871-1951). In maart-april 1940 waren Béla en Ditta samen op concertreis geweest in de V.S. waar Bartók o.a. concerten had gespeeld met de Hongaarse violist Joseph Szigeti (1892-1973) en de jazzklarinettist Benny Goodman (1909-1986). Hij had er ook belangrijke contacten kunnen leggen met de Columbia University in New York.
Op 29 oktober 1940 arriveerden zij in New York. Hun zoon Péter zou later volgen. Hun zes grote koffers waren zoek geraakt en arriveerden pas in februari 1941. In december 1940 werd “Forest Hills” hun nieuwe woonplaats en op 20 januari 1941 speelde het legendarische Kolisch Kwartet het zesde strijkkwartet in New York in première. Aan de Columbia University bestudeerde en transcribeerde Bartók, in een hem ter beschikking gestelde geluiddichte kamer, de “Milman Parry Collection of Serbo-Croation folk songs”. In januari 1943 zouden de Amerikanen kunnen kennis maken met het Concerto voor twee piano’s, slagwerk en orkest dat het koppel o.l.v. Fritz Reiner in Carnegie Hall in New York in première zou spelen.
Een Concerto voor Orkest is de moderne benaming voor een concerto grosso waarin instrumenten solistisch behandeld worden en dialogeren met de rest van het orkest (tutti of ripieno). Bartók componeerde een 20ste -eeuwse versie van het 18de -eeuws concerto grosso omdat zijn uitgever Ralph Hawkes (1898-1950) in Londen hem in 1942, aanvankelijk om een reeks moderne “Brandenburgse concerten” vroeg. Die zijn er nooit gekomen maar het idee van een modern concerto grosso bleef.
De violist Joseph Szigeti, de in Amerika gevestigde, Hongaarse dirigenten Fritz Reiner (1888-1963), (dirigent van het Pittsburgh Symphony Orchestra), en Antal Dorati (1906-1988), op dat ogenblik Music Director van de American Ballet Theatre in New York, en Bartóks vroegere leerling, de pianist Ernö Balogh (1897-1989), wisten Koussevitzy ervan te overtuigen om een compositieopdracht te geven aan de zieke en vereenzaamde Bartók. Bartóks leven was een fysieke lijdensweg. Voor zijn twintigste leed hij reeds aan eczeem, bronchitis, longontsteking, borstvliesontsteking en bloedspuwing en had hij een koudwaterkuur ondergaan in St. Radegund, ten noorden van Graz, en een kuur in Merano. Nu leed hij opnieuw aan tuberculose waarop de diagnose van leukemie volgde. In maart 1945 zou Bartok opnieuw een longontsteking krijgen en zou hij met speciale toestemming van Washington, behandeld worden met penicilline want dat mocht op dat ogenblik alleen aan militairen toegediend worden.
Koussevitzky bezocht Bartók in april 1943 in het befaamde Mount Sinaï-ziekenhuis in New York en had een cheque op zak met de helft van het honorarium dat in totaal 1000 dollar bedroeg. Bartók ging daarop in de zomer van 1943, op aanbeveling van Dr. Edgar Mayer, directeur van het Hospital in Will Rogers en Dr. Israel Rappaport, naar het sanatorium van het National Variety Artists Fund in Will Rogers aan het Saranac Lake. Dit sanatorium in Tudor-stijl, ligt in de bergen van het onmetelijke Adirondack park van de staat New York (Tri-Lakes region).
Op aanbeveling van Dr. Henry Leetch logeerden de Bartóks er bij Mrs. Margaret Sageman. De componist noemde Dr. Leetch “Mr. ASCAP”, naar de Amerikaanse “Bond van Componisten, Auteurs en Uitgevers” die de hoge dokters- en behandelingskosten betaalde. Bartók werkte dag en nacht en kon na amper acht weken, de dubbele maatstreep plaatsen achter het Concerto, zijn “wondermiddel van zelfgenezing”. Koussevitzky omschreef in 1943 de compositie van Bartók als het beste werk van de laatste 25 jaar, incluis de werken van zijn idool Sjostakovitsj, die toen o.a. reeds zeven meesterlijke symfonieën had gecomponeerd.
De première van Bartóks Concerto voor Orkest was op 1 december 1944 in de Symphony Hall in Boston. Daarna volgden nog vijf uitvoeringen in Boston en New York. Op 30 december 1944 klonk het Concerto voor Orkest voor de eerste keer op de Amerikaanse radio. De componist van het dwingend werk vol Centraal-Europese volksmelodieën, Noord-Afrikaanse ritmen, glinsterende harmonieën en een levendige en kleurrijke orkestratie, schreef: “De algemene stemming, met uitzondering van het schertsende tweede deel, is een geleidelijke overgang van de ernst van het eerste deel en de sombere dodenzang van het derde deel naar de levenskracht van de finale”. In februari 1945, zeven maanden voor zijn overlijden, herwerkte Bartók de finale (vijfde beweging).
De partituur werd dat jaar uitgeven door Boosey & Hawkes. De Bartóks verbleven in totaal drie zomers in Saranac Lake. Daar componeerde hij in een hut of componeerhuisje (cfr. Mahler in Steinbach am Attersee), zijn altvioolconcerto voor de waardevolle Amati-altviool van William Primrose (1903-1982), en het wondermooi, derde pianoconcerto voor Ditta. Van beide werken werd de instrumentatie voltooid door de Amerikaans-Hongaarse altist en componist Tibor Serly (1901-1978).
Bartók componeerde zijn “Concerto voor Orkest” tussen 15 augustus en 8 oktober 1943. Hij reviseerde het in februari 1945. De belangrijkste aanpassing was de verlenging van het slot. De geheimzinnige inleiding, “Introduzione” (Andante non troppo – Allegro vivace) doet denken aan de sfeer van de opera “Hertog Blauwbaards burcht” uit Bartóks agressieve, expressionistische periode (1911-1926). Ze schetst de innerlijke ervaring van de melancholische componist. Na de diepe, langzame contrabassen en hun kwarten, zo typisch voor een Hongaarse melodievorming, volgt het elegisch thema in de dwarsfluit, trompetten, strijkers en blazers. Het hoogtepunt van de eerste beweging is de fugatische verwerking van het fanfarethema door de koperblazers als doorwerking.
Bartók omschreef zijn vrolijk scherzo “Giuoco delle coppie” (Allegretto scherzando) als “Presentando le coppie”, de voorstelling van de koppels. De voorstelling wordt naderhand weliswaar het spel van de koppels. Na de inleiding door de doffe kleine trom zonder snaren, volgen vijf koppels instrumenten, die zich als het ware als acteurs voorstellen aan het publiek. Zij worden pizzicato (getokkeld) en/of con arco (met de strijkstok) begeleid door de strijkers. Dit wordt afgewisseld met een plechtige fanfare (koraalmelodie) in de koperblazers met de kleine trom.
De derde beweging, “Elegia” (Andante non troppo) is als meditatieve Zomernachtmuziek, gecomponeerd in de beklemmende sfeer van de tranenvijver die verschijnt achter de zesde deur in de eenakter “Blauwbaard” uit 1911 en van het adagio (derde beweging) van zijn “Muziek voor snaren, slagwerk en celesta” uit 1936. Na de geheimzinnige introductie met kwarten in de contrabassen, die doet denken aan het begin van Schuberts “Onvoltooide”, volgt een impressionistische schriftuur (hobo met harpen) met gecontrapunteerde figuraties en canonische tegenstemmen. Daarop volgt een uiterst dramatische, schrijnende episode rond een secundemotief van de violen. De muziek klinkt in deze episode apocalyptisch in de trompet en pijnlijk Mahleriaans in de strijkers. De herhaling van de inleiding door de violen met een bijna letterlijk citaat in de hobo’s en dwarsfluiten van de feeërieke beginakkoorden van Mendelssohns ouverture tot “Midsommernachtstraum” uit 1826, gecombineerd met cellen in de gestopte trompet zoals in “Nuages” (eerste deel van de “Nocturnes” voor orkest uit 1897-1899) van Debussy, besluiten deze mysterieuze muziek.
Het zangerig tweede thema (calmo e cantabile – 3/4 afgewisseld met 5/8) in de altviolen met harp, vervolgens in de violen met Engelse hoorn, van de korte, ironische parodie “Intermezzo interrotto” (onderbroken tussenspel -Allegretto), is de melodie van het Hongaars liedje “Szép vagy, gyöyörö vagy Magyarország” (“Mooi ben je, heerlijk ben je, Hongarije”). Daarmee herinnerde Bartók zich zijn Hongarije van weleer. De “interrotto” of onderbreking is het citaat in de klarinet als contrasterend, triviaal deuntje, van de vier beginnoten van de melodie “Da geh’ ich zu Maxim” (Lied (nr. 4) des Danilo), die gezongen wordt door de attaché van de ambassade Graaf Danilo Danilowitsch, in de eerste akte van Franz Léhars “Lustige Witwe” (1905). “Da geh ich zu Maxim, Dort bin ich sehr intim, Ich duze alle Damen, Ruf’ sie beim Kosenamen, Lolo, Dodo, Joujou, Clocio, Margot, Froufrou, Sie lassen mich vergessen Das teu’re Vaterland!”. Bartók had nl. in de zomer van 1942 op de NBC-radio, de zevende symfonie (“Leningrad”) van Sjostakovitsj o.l.v. Toscanini gehoord. In de eerste beweging van deze beklemmende Oorlogssymfonie citeert Sjostakovitsj dezelfde vier dalende beginnoten van de Léhar-melodie omdat hij wist dat “Die Lustige Witwe” Hitlers lievelingsoperette was. Komt daar bij dat Franz Léhar (1870-1948) geboren werd in Komorn (Komárom) aan de oever van de Donau, in het Hongaars deel van het toenmalige Oostenrijk-Hongarije. Vandaag behoort de okres (district) Komámo tot de Nitriansky kraj in het zuidwesten van Slowakije. De aanstekelijke Léhar-melodie, eerst gespeeld door de violen met komische, burleske trillers in de klarinetten en groteske glissandi in de tuba en de trombones, krijgt een verhoogd komisch effect wanneer ze gespeeld wordt door de tuba.
De Finale (Pesante – Presto), gecomponeerd in een vrije sonatevorm met drie thema’s, is een virtuoze synthese van Oost-Europese volksmuziek en Latino-variété-muziek. Het is een combinatie van dansen en fuga’s met een onverwoestbare energie en krachtige levenswil. Het perpetuum mobile-hoofdthema bv., is in de mixolydische fa-modus met de karakteristieke, verhoogde kwart (si i.p.v. si bémol) en verlaagde septiem (mi bémol i.p.v. mi) gecomponeerd. Het Thema III is het citaat in de trompet van de samba/quickstep “El Cumbanchero” uit 1943 van de toen in New York zeer populaire Puertoricaan Rafael Hernández Marín (1892-1965). De trompet speelt de bekende beginnoten “a cumba cumba cumba cumbanchero”. De melodie is een satirische “Rumba Guaracha”, een combinatie van salsa en rumba. Na de Fuga met als subject thema III, verschijnt in de Coda het thema III als plechtige koraalmelodie in de koperblazers.
Rafael Kubelik (1914-1996) had het “Concerto voor Orkest” reeds in 1958 met het Royal Philharmonic Orchestra opgenomen, maar het was de opname van 1974 met het Boston Symphony Orchestra, die speciale lof oogstte. De “Muziek voor snaren, slagwerk en celesta” was een opdracht van Paul Sacher om in 1936 de tiende verjaardag te vieren van het “Basler Kammerorchester”. De première was in Basel, in 1937 o.l.v. Paul Sacher. Samen met het Collegium Musicum (sedert 1941) van Paul Sacher (1906-1999) was de “Koussevitzky Foundation” de belangrijkste opdrachtgever van de muziek van de 20ste eeuw. Sedert 1952 tot vandaag is de belangrijkste opdrachtgever in de V.S. de “Fromm Foundation”. Deze Foundation is sedert 1972 verbonden aan Harvard University. De Fromm Foundation is opgericht in Chicago door de in 1939 voor de nazi’s gevluchte, Joods-Duitse wijnhandelaar Paul Fromm (1906-1987), mecenas van de Festivals in Tanglewood-Massachusetts en Aspen-Colorado.
Na de allereerste opname van de “Muziek voor snaren, slagwerk en celesta” in 1949 door het Los Angeles Chamber Symphony o.l.v. Harold Byrns (1903-1977), was het de jonge Herbert von Karajan die het werk in hetzelfde jaar met het Philharmonia Orchestra als tweede opnam. In 1976 realiseerde Seji Ozawa (°1935) de opname met het Boston Symphony Orchestra. Bartók zag bij zijn atmosferisch visioen van abstracte klanken met glissandi, martellato spel en tremoli, “Muziek voor snaren, slagwerk en celesta”, twee symmetrisch in een halve cirkel opgestelde strijkersgroepen, met de slagwerkers (xylofoon, pedaalpauken, kleine trom, grote trom en gong), piano en celesta, in het midden. Deze geremasterde uitgave van beide meesterwerken mag u geenszins missen. Su-subliem!
Béla Bartók Concerto for Orchestra & Music for Strings, Percussion and Celesta Seiji Ozawa Raphael Kubelik Boston Symphony Orchestra cd Pentatone Remastered Classics PTC 5186247