De prestigieuze uitgeverij Metzler publiceerde “Die musikalische Moderne an den Staatsopern von Berlin und Wien 1945–1989, Paradigmen nationaler Kulturidentitäten im Kalten Krieg”.
Berlijn en Wenen hebben een lange geschiedenis als hoofdsteden in Midden-Europa. Beide steden moesten in 1918 na de Eerste Wereldoorlog omgaan met de vernietiging van de keizerlijke macht in hun landen. Na 1945 werden de twee gedwongen door de verloren oorlog en de geallieerde bezetting een nieuwe en meer materiële start te nemen. De operahuizen van beide steden werden vernietigd aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Hun wederopbouw duurde vele jaren, hoewel de operatie zeer kort na het einde van de oorlog reeds hervat werd. Berlijn en Wenen waren echter politiek anders. Dit kwam voornamelijk omdat er in Oostenrijk geen staatsverdeling plaatsvond en het cultureel beleid van beide landen in de Koude Oorlog de inzet was van ideologisch scherpe verschillen waarbij kunst een niet onbelangrijke rol speelde.
Het archief van de Berlijnse Staatsoper Unter den Linden werd in 1994 aan het Berlijnse Landsarchiv overhandigd. De documenten van de Weense Staatsoper uit de periode na 1945 tot het einde van de jaren tachtig werden in 2010 naar het Oostenrijks Staatsarchief overgebracht. Begrippen zoals “Muzikaal modernisme of “Nieuwe Music”, had zich in de muziekwetenschap reeds ingeburgerd als de muzikale stromingen van de late-romantiek vanaf het einde van de negentiende eeuw tot het eerste derde van de 20ste eeuw , Onder hen waren de meest uiteenlopende stijlen, variërend van impressionisme tot atonaliteit tot dodecafonie Ze waren na 1945 dus niet nieuw. Wat na 1945 nog ‘beschouwd werd als modern’ moest zorgvuldig worden overwogen, vooral in de opera, als genre, een speciale combinatie van muziek en theater.
Hoe de politiek en cultuur in de DDR en Oostenrijk interactie hadden tijdens de Koude Oorlog in opera en ballet, kan nu voor het eerst gedetailleerd worden opgespoord door dit boek, gebaseerd op de herwerking van eerder onbekend archiefmateriaal. Na de Tweede Wereldoorlog waren de cultuurtempels van Berlijn en Wenen ook vertegenwoordigers van twee nieuwe staten. Dit was vooral duidelijk in haar verkenning van moderne muziek. Terwijl de Duitse Staatsopera Unter den Linden moeite had om ‘socialistische’ opera’s te creëren, streeft de Weense Staatsopera vooral om de relatie met de burgerlijke waarden van het verleden in nieuwe werken te benadrukken, een spannend stukje hedendaagse geschiedenis voor historici en voor operaliefhebbers.
Het boek in twee grote delen, Berlijn en Wenen, is een muziekhistorisch naslagwerk in het algemeen en een gedetailleerde operageschiedenis van de periode 1945-1991 in het bijzonder. Michael Kraus beschrijft eerst chronologisch de producties van de intendanten in Berlijn: eerst ten tijde van Ernst Legal (1945-1952), Die Gründungder DDR und der Begin der Formalismus-Debatte, Die Antiformalismus-Kampagne, Moderne Ballettproduktionen en de Nicht realisierte Projekte. Na Legal volgen Heinrich Allmeroth (1952-1954), Max Burghardt (1954-1963), Hans Pischner (1963-1984) en Günter Rimkus (1984-1991). In het tweede deel beschrijft de auteur de directies en choreografieën van de Staatsopera in Wenen, Die Wiener Oper und die Musikalische Moderne von 1945, Der “Neuanfange” 1945. Het was de tijd van Franz Salmhofer (1945-1955), Dr. Hermann Juch (Staatsoper in der Volksoper; 1947-1955), de Ballettdirektion Erika Hanka (1945-1958) en de periode van Dr. Karl Böhm (1955/56) die Der Sturm (Frank Martin) dirigeerde, Herbert von Karajan (1956-1964), Dr. Egon Hilbert (1964-1968), Dr. Heinrich Reif-Gintl (1968-1972) die Lulu (Alban Berg) en werk van Gottfried von Einem programmeerde, Rudolf Gamsjäger (1972-1976) die Moses und Aron (Arnold Schönberg) bracht, De Ballettdirektionen van Parlic, Milloss, Orlikowsky, Nowotny (1958-1976), Dr. Egon Seefehlner I (1976-1982), Lorin Maazel (1982-1984) en het Opernwettbewerb der Wiener Staatsoper in 1983, de tijd van Egon Seefehlner II (1984-1986) en Dr. Claus Helmut Drese (1986-1991), Opernproduktionen der Wiener Staatsoper an anderen Spielstätten (1987-1990) en de Ballettdirektion ten tijde van Dr. Gerhard Brunner (1976-1990).
In het boek herontdekt u ook opera’s van nu onbekende componisten die Berlijn programmeerde, o.a. van Florizel von Reuter, Heinrich Sutermeister, Richard Mohaupt, Rudolf Wagner-Régeny, Ottmar Gerster, Jean Kurt Forest, Kurt Schwaen, Günter Kochan, Joachim Werzlau, en Siegfried Matthus. In Wenen, Franz Salmhofer en Jaromir Weinberger. Bijzonder interessant. Warm aanbevolen.
Michael Kraus Die musikalische Moderne an den Staatsopern von Berlin und Wien 1945–1989 Paradigmen nationaler Kulturidentitäten im Kalten Krieg UItg. Metzler Duits 537 bladz. ISBN 978-3-476-04352-8