Rubens is één van de bekendste en grootste schilders van de Nederlandse en Vlaamse schilderkunst. Zijn tijdgenoten prezen Rubens als ‘God van de schilders’, en tot op de dag van vandaag wordt hij als de belichaming van de barokke schilderkunst beschouwd.
Bijna in elke tijd heeft men zich een eigen beeld van Rubens geschapen. Sinds de kunstgeschiedenis een wetenschappelijke discipline werd, gebeurde dat hoofdzakelijk door zich te beroepen op historische bronnen, die garant moesten staan voor de feitelijkheid van de aangevoerde inzichten. De grote hoeveelheid feiten, waarin sporen van Rubens’ aards bestaan bewaard zijn, waarin werken, brieven, documenten en andere schriftelijke verklaringen aangaande zijn persoon zijn overgeleverd, is voor een schilder van zijn tijd bijna uniek te noemen. Desondanks blijven we bij de beschrijving van zijn leven grotendeels aangewezen op gissingen en vermoedens. Bijna onvermijdelijk werden steeds noodzakelijke reconstructie ideeën en waardeoordelen van de eigen tijd als basis gebruikt.
Rubens schiep portretten, landschappen en politieke allegorieën, maar wijdde zich vooral aan voorstellingen van mythologische taferelen en religieuze werken in de geest van de katholieke hervorming. Het oeuvre van Rubens, meer dan 1400 schilderijen en schetsen, is overweldigend.
In zijn boek “Rubens” schetst kunsthistoricus Nils Büttner (°1967), professor aan de Staatlichen Akademie der Bildenden Künste in Stuttgart, het leven van de Vlaamse schilder en presenteert hij zijn werk in al zijn diversiteit. Aan de hand van beelden en biografische context geeft Büttner inzicht in de maatschappelijke positie van Rubens, vanaf zijn beginjaren in Italië tot aan zijn tijd aan de Europese hoven, en hoe die zijn werk beïnvloedde. Rubens verkeerde in dezelfde kringen als de rijken, machtigen en intellectuelen van zijn tijd, maar dat was niet altijd zo geweest. Büttner brengt deze grootheid uit de schilderkunst op overtuigende wijze tot leven.
De Duitse schilder Joachim von Sandrart ontmoette Rubens in Italië en reisde met hem door de Nederlanden. Hij was zelf graveur, kunsthistoricus, schilder en vertaler die tussen 1637 en 1642 actief was in Amsterdam. Sandrart schreef na veertig jaar reizen de “Teutsche Akademie”, met biografieën over Duitse schilders, zoals Matthias Grünewald. Sandrart was beïnvloed door het werk van Karel van Manders Schilder-boeck. Zowel Sandrart en Van Mander baseerden zich op hun beurt op Giorgio Vasari. Het werk van Sandrart was op haar beurt een bron voor Arnold Houbraken, toen die zijn “Schouburg” schreef. De schilder en schrijver Arnold Houbraken schreef het boek “De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen” (1718–1721), met daarin biografieën van kunstschilders uit de 17de eeuw. Het boek in drie delen was een vervolg op het “Schilderboeck” van Karel van Mander uit 1604.
“Rubens stierf op 30 mei in zijn 63ste levensjaar en na de zaligmakende geboorte Christi in 1640’, zo lezen we in Sandrarts ‘Teutsche Academie’ van 1675”, schrijft Büttner. Rubens’ leven was roemrijk, zijn begrafenis plechtig. De monniken van zes kloosters liepen achter zijn kist. Voor de rouwmis, die op 2 juni voor Rubens werd opgedragen, had men het koor van de Sint-Jacobskerk met zwarte stof behangen, waarop kruisen van rood satijn prijkten. Er brandden zestig kroonluchters, en de kerkmuzikanten speelden voor de mis het ‘Miserere’, het ‘Dies irae’ en psalmen. Er was een overvloedige rouwmaaltijd voor de naaste verwanten, en bovendien werden er diners gehouden voor de magistraat van de stad, het Lucasgilde ende Romanisten. De Sint-Jacobskerk behield zijn rouwdracht zes weken. In totaal werden er in elf verschillende kerken en conventen meer dan achthonderdzestig missen voor de dierbare overledene gehouden.
De literaire stilering, maar ook de toe-eigening van Rubens’ leven en persoon waren tijdens zijn leven al begonnen, en die werden na zijn dood niet minder, schrijft Büttner. Zo ging het bij Joachim von Sandrart in zijn levensbeschrijving van de schilder Rubens o.a. om een opwaardering van een kunst die in zijn tijd in Duitsland nog in hoge mate als nederig handwerk werd geminacht. Een in de adelstand verheven en door iedereen als edelman hooggeachte schilder als Rubens kon helpen de schilderkunst de waardigheid van een in aanzien staande bezigheid te verlenen. Zijn tijdgenoot Roger de Piles bracht hem, met de uitgesproken waardering voor Rubens’ schilderkunstige kwaliteiten, in de gunst bij een van de machtigste mannen van Frankrijk. Zijn belangrijke bijdrage aan de theorie der esthetica beruste op zijn “Dialogue sur le coloris” (“Dialoog over kleuren”), waarin hij zijn beroemde verdediging van Rubens startte in het argument dat Philippe de Champaigne in 1671 begon over de relatieve verdiensten van tekenen en kleuren in het werk van Titiaan. Als onderdeel van zijn argumentatie introduceerde Roger de Piles de term “clair-obscur” (Chiaroscuro), het benadrukken van het effect van kleur door het accentueren van de spanning tussen licht en donker.
Met zijn loftuitingen droeg de Piles bij aan de publicitaire opwaardering van de verzameling van kardinaal Richelieu, die talrijke schilderijen van Rubens bezat. Richelieu’s verzameling werd nl. gekenmerkt door Vlaamse schilderijen, die volgens de criteria van de Italiaanse kunsttheorie, iets ‘boers’ hadden, een tekortkoming die volgens hoofse begrippen de verzameling in hoge mate afbreuk deed.
Deze bijzondere verhandeling reconstrueert tegen de achtergrond van recent maatschappelijk-historisch onderzoek, de denk- en handelwijze van de zich op hoofse idealen oriënterende Antwerpse bovenlaag en interpreteert daarvan uitgaand, Rubens’ leven en oeuvre. Een bijzonder mooi boek dat u absoluut moet lezen! Aanbevolen.
Nils Büttner Rubens De schilder van mythen en goden 168 bladz. geïllustreerd vertaald door Paul Heijman Uitg. Meulenhoff ISBN 9789029092357