Noch de ontgoocheling die na zijn ballingschap in de Verenigde Staten begon, noch zijn afnemende gezondheid, hielden Bartók tegen om zijn opdracht voor een orkestconcert te volbrengen, en een schitterend 3de pianoconcerto te componeren, zijn laatste werk. Bedoeling was, de toekomst van zijn vrouw veilig te stellen.
Ondanks sombere omstandigheden componeerde hij twee meesterwerken die hier schitterend gespeeld worden door pianist Javier Perianes en de musici van de Münchner Philharmoniker o.l.v. Pablo Heras-Casado. De première van Bartóks Concerto voor Orkest was op 1 december 1944 in de Symphony Hall in Boston. Daarna volgden nog vijf uitvoeringen in Boston en New York. Op 30 december 1944 klonk het Concerto voor Orkest voor de eerste keer op de Amerikaanse radio. De componist van het dwingend werk vol Centraal-Europese volksmelodieën, Noord-Afrikaanse ritmen, glinsterende harmonieën en een levendige en kleurrijke orkestratie, schreef: “De algemene stemming, met uitzondering van het schertsende tweede deel, is een geleidelijke overgang van de ernst van het eerste deel en de sombere dodenzang van het derde deel naar de levenskracht van de finale”. In februari 1945, zeven maanden voor zijn overlijden, herwerkte Bartók de finale (vijfde beweging).
De partituur werd dat jaar uitgeven door Boosey & Hawkes. De Bartóks verbleven in totaal drie zomers in Saranac Lake. Daar componeerde hij in een hut of componeerhuisje (cfr. Mahler in Steinbach am Attersee), zijn altvioolconcerto voor de waardevolle Amati-altviool van William Primrose (1903-1982), en het wondermooi, derde pianoconcerto voor Ditta. Van beide werken werd de instrumentatie voltooid door de Amerikaans-Hongaarse altist en componist Tibor Serly (1901-1978).
Bartók componeerde zijn “Concerto voor Orkest” tussen 15 augustus en 8 oktober 1943. Hij reviseerde het in februari 1945. De belangrijkste aanpassing was de verlenging van het slot. De geheimzinnige inleiding, “Introduzione” (Andante non troppo – Allegro vivace) doet denken aan de sfeer van de opera “Hertog Blauwbaards burcht” uit Bartóks agressieve, expressionistische periode (1911-1926). Ze schetst de innerlijke ervaring van de melancholische componist. Na de diepe, langzame contrabassen en hun kwarten, zo typisch voor een Hongaarse melodievorming, volgt het elegisch thema in de dwarsfluit, trompetten, strijkers en blazers. Het hoogtepunt van de eerste beweging is de fugatische verwerking van het fanfarethema door de koperblazers als doorwerking.
Bartók omschreef zijn vrolijk scherzo “Giuoco delle coppie” (Allegretto scherzando) als “Presentando le coppie”, de voorstelling van de koppels. De voorstelling wordt naderhand weliswaar het spel van de koppels. Na de inleiding door de doffe kleine trom zonder snaren, volgen vijf koppels instrumenten, die zich als het ware als acteurs voorstellen aan het publiek. Zij worden pizzicato (getokkeld) en/of con arco (met de strijkstok) begeleid door de strijkers. Dit wordt afgewisseld met een plechtige fanfare (koraalmelodie) in de koperblazers met de kleine trom.
De derde beweging, “Elegia” (Andante non troppo) is als meditatieve Zomernachtmuziek, gecomponeerd in de beklemmende sfeer van de tranenvijver die verschijnt achter de zesde deur in de eenakter “Blauwbaard” uit 1911 en van het adagio (derde beweging) van zijn “Muziek voor snaren, slagwerk en celesta” uit 1936. Na de geheimzinnige introductie met kwarten in de contrabassen, die doet denken aan het begin van Schuberts “Onvoltooide”, volgt een impressionistische schriftuur (hobo met harpen) met gecontrapunteerde figuraties en canonische tegenstemmen. Daarop volgt een uiterst dramatische, schrijnende episode rond een secundemotief van de violen. De muziek klinkt in deze episode apocalyptisch in de trompet en pijnlijk Mahleriaans in de strijkers. De herhaling van de inleiding door de violen met een bijna letterlijk citaat in de hobo’s en dwarsfluiten van de feeërieke beginakkoorden van Mendelssohns ouverture tot “Midsommernachtstraum” uit 1826, gecombineerd met cellen in de gestopte trompet zoals in “Nuages” (eerste deel van de “Nocturnes” voor orkest uit 1897-1899) van Debussy, besluiten deze mysterieuze muziek.
Het zangerig tweede thema (calmo e cantabile – 3/4 afgewisseld met 5/8) in de altviolen met harp, vervolgens in de violen met Engelse hoorn, van de korte, ironische parodie “Intermezzo interrotto” (onderbroken tussenspel -Allegretto), is de melodie van het Hongaars liedje “Szép vagy, gyöyörö vagy Magyarország” (“Mooi ben je, heerlijk ben je, Hongarije”). Daarmee herinnerde Bartók zich zijn Hongarije van weleer. De “interrotto” of onderbreking is het citaat in de klarinet als contrasterend, triviaal deuntje, van de vier beginnoten van de melodie “Da geh’ ich zu Maxim” (Lied (nr. 4) des Danilo), die gezongen wordt door de attaché van de ambassade Graaf Danilo Danilowitsch, in de eerste akte van Franz Léhars “Lustige Witwe” (1905). “Da geh ich zu Maxim, Dort bin ich sehr intim, Ich duze alle Damen, Ruf’ sie beim Kosenamen, Lolo, Dodo, Joujou, Clocio, Margot, Froufrou, Sie lassen mich vergessen Das teu’re Vaterland!”. Bartók had nl. in de zomer van 1942 op de NBC-radio, de zevende symfonie (“Leningrad”) van Sjostakovitsj o.l.v. Toscanini gehoord. In de eerste beweging van deze beklemmende Oorlogssymfonie citeert Sjostakovitsj dezelfde vier dalende beginnoten van de Léhar-melodie omdat hij wist dat “Die Lustige Witwe” Hitlers lievelingsoperette was.
Komt daar bij dat Franz Léhar (1870-1948) geboren werd in Komorn (Komárom) aan de oever van de Donau, in het Hongaars deel van het toenmalige Oostenrijk-Hongarije. Vandaag behoort de okres (district) Komárno tot de Nitriansky kraj in het zuidwesten van Slowakije. De aanstekelijke Léhar-melodie, eerst gespeeld door de violen met komische, burleske trillers in de klarinetten en groteske glissandi in de tuba en de trombones, krijgt een verhoogd komisch effect wanneer ze gespeeld wordt door de tuba.
De Finale (Pesante – Presto), gecomponeerd in een vrije sonatevorm met drie thema’s, is een virtuoze synthese van Oost-Europese volksmuziek en Latino-variété-muziek. Het is een combinatie van dansen en fuga’s met een onverwoestbare energie en krachtige levenswil. Het perpetuum mobile-hoofdthema bv., is in de mixolydische fa-modus met de karakteristieke, verhoogde kwart (si i.p.v. si bémol) en verlaagde septiem (mi bémol i.p.v. mi) gecomponeerd. Het thema III is het citaat in de trompet van de samba/quickstep “El Cumbanchero” uit 1943 van de toen in New York zeer populaire Puertoricaan Rafael Hernández Marín (1892-1965). De trompet speelt de bekende beginnoten “a cumba cumba cumba cumbanchero”. De melodie is een satirische “Rumba Guaracha”, een combinatie van salsa en rumba. Na de Fuga met als subject thema III, verschijnt in de Coda het thema III als plechtige koraalmelodie in de koperblazers.
Béla Bartók componeerde zijn geniaal 3de pianoconcerto in 1945 tijdens de laatste maanden van zijn leven, als een verrassingsverjaardagscadeau voor zijn tweede vrouw Ditta Pásztory-Bartók. Haar 42ste verjaardag was op 31 oktober 1945.
Het was één van de werken die Bartók componeerde na zijn vertrek uit Hongarije na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Bartók’s migratie van Europa naar Amerika ging zijn muziek vooraf. Gebrek aan lokale belangstelling, gecombineerd met Bartók’s uitgebreide strijd tegen leukemie en een algemeen gevoel van ongemak in de Amerikaanse atmosfeer, hebben Bartók er niet van weerhouden om in zijn vroege jaren in Amerika veel te componeren. Gelukkig kreeg de componist de opdracht om zijn Concerto voor orkest te creëren, dat buitengewoon goed werd ontvangen en de financiële problemen van de componist verminderde.
Bartók overleed op 26 september 1945. Het concerto was nog niet af. De taak van het voltooien van orkestratie van de laatste 17 maten, op basis van de aantekeningen van Bartók, werd uiteindelijk uitgevoerd door de vriend van de componist, Tibor Serly. Het Derde Pianoconcert werd later gepubliceerd in een uitgave van Serly en Erwin Stein, een redacteur voor Boosey & Hawkes. Het ging in première in Philadelphia op 8 februari 1946 o.l.v. Eugene Ormandy met György Sándor als solist. Het stuk is sindsdien aangepast voor twee piano’s door Mátyás Seiber.
Het eerste deel, hoofdzakelijk gebaseerd op de toonaard van mi-groot, heeft een origineel Hongaars ‘volksthema’, bestaande uit vier noten, vergelijkbaar met negentiende-eeuwse, Hongaarse “Verbunko’s” (dansliederen), dat geïntroduceerd wordt door de piano. Door toevoeging van een bepaalde noot, en vervolgens door toevoeging van gealtereerde noten aan het ondertussen pentatonisch geworden thema, bekomt Bartók een complex, melodisch patroon wat hij polymodale chromatiek noemde, en suggereert hij de Mixolydische, Dorische en Lydische modus.
Het aangrijpend tweede deel, Andante religioso, gebaseerd op de toonaard C-groot, geeft de sfeer weer van een ingetogen Beethoven-koraalmelodie. De snaarintroductie gevolgd door het koraal op piano is een duidelijke verwijzing naar de derde beweging van het strijkkwartet van Beethoven in la-klein. Bartók volgt de harmonie van Wagners Tristan-akkoord, een reeks intervallen die de ’typisch trieste en hunkerende harmonie van de Romantiek’ wordt genoemd. De uiteindelijke resolutie van het Tristan-akkoord komt als een op C gebaseerde pentatonische modus, en aangezien Bartók pentatonie als een hoofdkenmerk van oude Hongaarse volksliederen beschouwde, kan dit worden beschouwd als een muzikaal symbool van zijn Hongaars vaderland. Het middengedeelte bevindt zich in de nachtmuziekstijl van Bartók. Het bevat imitaties van natuurlijke geluiden van insecten en vogelgeluiden.
De uitbundige derde beweging toont een vreugde en een schijnbaar optimisme dat vaak te vinden is in de laatste bewegingen van Bartók, zij het hier met aanzienlijk sterkere volksinspiratie met zijn ogenschijnlijk Hongaarse volksmelodie en zijn rondo-achtig terugkerend thema, dat een centrale fugato episode in een soort barokstijl flankeert. Alles transparant en bezield gespeeld. Een bijzonder mooie uitvoering, een heel mooie cd. Warm aanbevolen.
De Spaanse pianist Javier Perianes (° 1978) nam deel aan veel gerenommeerde festivals in Spanje, waaronder Santander, Granada, Peralada en San Sebastián. Hij trad op in vooraanstaande concertseries over de hele wereld en speelde in New York City’s Carnegie Hall, het Concertgebouw Amsterdam, het Tsjaikovsky Conservatorium in Moskou, het Conservatorium van Shanghai, Auditorio Nacional in Madrid, Palau in Barcelona. Perianes speelde recitals op de Ravinia en Gilmore International Festivals in Chicago, La Roque-d’Anthéron Festival in Frankrijk en het Konzerthaus in Berlijn. Hij was een frequente prijswinnaar op wedstrijden, waaronder de eerste prijs en de gouden medaille op de 42e Internationale Competitie Premio Jaen de Piano, Eerste prijs op de 8ste Internationale Piano Competitie Fundación Jacinto e Inocencio Guerrero, en op de 14de internationale wedstrijd Vianna da Motta in Lissabon.
Javier Perianes speelde onder leiding van toonaangevende dirigenten als Lorin Maazel, Daniel Barenboim, Zubin Mehta, Rafael Frühbeck de Burgos, Jesús López Cobos, Antoni Wit, Daniel Harding en Vasily Petrenko. Recente hoogtepunten waren zijn concerten met het Israel Philharmonic olv Zubin Mehta (o.a. op het Luzern Festival), de New World Symphony olv Michael Tilson Thomas, de London Philharmonic en Sao Paulo Symphony met Eduardo Portal, Tokyo Symphony Orchestra met Hiroshi Kodama, Warschau Philharmonic, evenals recitals in Tokio, de Scherzo-serie in Madrid, de Zürich Tonhalle en het Moskou December Nights Festival. Perianes heeft lovende kritieken ontvangen voor zijn opnamen op Harmonia Mundi van Schuberts Impromptus en Klavierstücke, de klaviersonaten van Manuel Blasco de Nebra en “Música Callada” van Mompou. In september 2011 bracht hij op dit label een cd uit gewijd aan de muziek voor piano van Manuel de Falla, inclusief een live opname van “Nachten in de Spaanse tuinen” met het BBC Symphony Orchestra onder Josep Pons.
Bartók Concerto for Orchestra 3de Pianoconcerto Javier Perianes Münchner Philharmoniker Pablo Heras-Casado cd Harmonia Mundi HMM902262