18de eeuwse componisten als Vivaldi, Johann Kirnberger (woonde van 1741 tot 1751 in Polen), Tartini (van 1723 tot 1726 leefde hij als kamermusicus van Graaf Kinsky in Praag) en Telemann die een jaar in Polen woonde (in 1705 werd hij kapelmeester in Sorau (Zary) aan het hof van Graaf Erdmann II von Promnitz), werden sterk geïnspireerd door de plaatselijke muziek die ze hoorden in het oostelijk Europa van toen. Aan de andere kant vulden strijkers uit Midden- en Oost-Europa, zoals leden van de familie Benda uit het Tsjechische Benátky nad Jizerou (“Benatek” in het Duits), (de broers Joseph, Jiří Antonín en de František Benda) in Berlijn, Georg Czarth (Jiri Cart) in Mannheim en Frantisek Jiránek in Dresden, de gelederen aan van de toenmalige beroemde, Duitse orkesten.
Ensembles van Romani of Zigeuners, die al in 1489 genoemd werden in Hongarije, speelden een belangrijke rol in het spelen en verspreiden van muziek in de gebieden, gedomineerd door de Habsburgers, Hongarije, Slowakije, Transkarpatië Oekraïne, Transsylvanië, Banaat (op het grondgebied van Roemenië, Servië (Vojvodina) en Hongarije), Vojvodina en Slavonië. Als volk zonder land, levend naast en buiten de tijd, hadden zigeuners de rol van zowel een marginale gemeenschap als van romantisch bewonderde, vrije mensen.
Voorouders van de Roma kwamen meer dan 1000 jaar geleden uit het noordwestelijk deel van het Indiase subcontinent, aan de grens met het huidige Pakistan. Het lijkt erop dat ze legers vergezelden, waarbij de Roma nuttig waren als smeden, maar ook voor amusementsdoeleinden. Ze waren muzikanten, zangers of dansers. Hun relatie tot het leger duurde tot de achttiende eeuw, toen zigeuner ensembles op de rekruteringsfeesten van de Habsburgse autoriteiten speelden. Die waren in het Duits bekend als “Werbungen”, in het Hongaars als “Verbunkos” en werden gecomponeerd door o.a. János Lavotta, Antal Csermák en János Bihari. Als gevolg kreeg de stijl van de muziek die daar werd uitgevoerd, algemeen de naam van het Hongaars woord ‘verbunkos’. Het bestond uit gepassioneerde adagio’s (lassú), zoals die van Bihari en Lavotta op deze opname), en snelle allegro’s (friss), die aan de oorsprong lagen van de Hongaarse zigeunermuziek, die bestudeerd werd door Béla Bartók en Kodaly.
Onderzoek van manuscripten uit de achttiende eeuw onthulde een rijk en gevarieerd repertoire. In deze manuscripten werden stukken van barokcomponisten als Telemann, Hasse en Vivaldi gekopieerd naast Magyar, Czigány of Hajduk-dansen, vaak in uitheemse toonladders, die voortkwamen uit de traditionele muziek van de Banaat of Transsylvanië, evenals dansen zoals de polonaise en de hanák uit de regio Haná in Moravië. Een bijzonder duidelijk voorbeeld hiervan is het achttiende-eeuws manuscript van “Sepsizentgyörgy”, vandaag Sfântu Gheorghe, de hoofdstad van de provincie Covasna in Roemenië.
Sommige van de zigeunerspelers werden beroemde virtuozen, onder wie de violiste Panna Czinka (1711-72) en János Bihari (1764-1827), die zijn eigen zigeunerensemble had. Hij werd beschouwd werd als één van de beste violisten in Oost-Europa. Liszt herinnerde hem in zijn boek over Hongaarse muziek in 1883, en Beethoven was een bewonderaar. Keizerin Maria Theresa liet zelfs als blijk van waardering, een cimbalom maken voor de Romani cimbalist Simon Banyák. Die muzikanten werden vaak bewonderd door de hoogste klasse. Bihari werd zelfs tot de adelstand verheven en speelde in paleizen of in orkesten zoals in Haydns orkest in Eszterháza. De legendarische, Roemeense violist en componist George Enescu leerde als 4-jarig kind in zijn geboorteplaats Liveni Vîrnav, viool spelen van een Roma zigeuner.
De zigeunermuziek van de achttiende eeuw was verre van ongecultiveerde muziek. In de manuscripten staan volksdansen en traditionele dansen, marsen voor doedelzak en percussie (in de vele muziekkapellen van het leger, speelden ook zigeuners), evenals meer ”klassieke” muziek, zoals het Requiem van János Bihari (1764-1827) (links op de foto). Op deze opname geeft een bloemlezing de rijkdom van al deze verschillende stijlen weer. De meeste zigeuner/Gipsy-spelers konden geen muziek lezen, maar sommige van hun stukken werden bewaard door transcripties van andere muzikanten, zoals van de pianist Ignatz Ruzitska (1777-1833), die zo de muziek van Bihari redde, en János Lavotta (1764-1820) (rechts op de foto) in een beroemde verzameling met honderden transcripties.
De Roma, een etnische groep die leefde als een diaspora gemeenschap, waren opmerkelijk voor de manier waarop ze hun eigen kenmerkende levensstijl behielden, te midden van verschillende culturen, en hun lokale culturele tradities op hun eigen manier in stand hielden. Dit was bv. het geval met flamenco, een voorbeeld van muziek, ontstaan uit Arabische, Joodse, Spaanse en zigeunerinvloeden, maar ook de cyganskij Romi die in de achttiende en negentiende eeuw, populair waren bij de Russische aristocratie, of met het ‘neo-Hongaars lied’, dat zich in dezelfde periode ontwikkelde in het historisch Hongarije.
Roma speelden bijgevolg een belangrijke rol in het behoud en de vorming van nationale muziekstijlen. Ze lagen aan de basis van eeuwenoude, instrumentale speelwijzen in o.a. het huidige Hongarije, Bohemen, Slowakije en Transsylvanië. Ze bewaarden in die regio’s tradities, terwijl die rijke tradities in de rest van het geciviliseerd Europa verdwenen. Een voorbeeld is de gardon of ütőgardon, de “Hongaarse cello” (foto), die men ook aantreft in de volksmuziek van Servië, Roemenië, Moldavië en de Karpaten.
Deze opname bevat liederen die aan het begin van de twintigste eeuw voor etnomusicologische doeleinden zijn getranscribeerd. Ze behoorden tot de nomadische groepen van Roma, de Vlax-groep, wier voorouders waarschijnlijk in de 17de eeuw naar het huidige Hongarije kwamen, vanuit een gebied dat nu deel uitmaakt van Roemenië. De liederen zijn in het dialect van de Lovári, letterlijk paardenhandelaren. Ze werden gezongen zonder begeleiding van muziekinstrumenten, maar met begeleiding van vinger knippen, een geïmproviseerde orale baspartij of lepels.
Het zijn authentieke volksliederen in de Vlax Romani-taal, verwant aan het Sanskriet en het Hindi. In het geval van de Vlax Roma-groep werden twee soorten liederen gezongen, de “mulatouša d’ija”, die een verhaal vertelden, en de “khelimaske d’ija”, die gebruikt werden om op te dansen, een fundamenteel onderdeel van de Romani-cultuur, die ook rituele functies had. In de “khelimaske d’ija” waren de woorden dan ook niet belangrijk, zoals bv. in “Trana nanna” (Track 12), gearrangeerd voor deze opname door de violist Stanislav Palùch (foto).
Vittorio Ghielmi (foto), één van de meest gewaardeerde viola da gamba-spelers van dit moment, komt uit een familie van musici. Zijn broer Lorenzo richtte in 1985 samen met de fluitist Giovanni Antonini, “Il Giardino Armonico” op. Parallel aan zijn erudiete en virtuoze lezingen van muziek van Marin Marais of Graun, overschrijdt Vittorio Ghielmi graag grenzen. Met zijn ensemble, “Il Suonar Parlante” zoekt hij nieuwe muzikale talen en werkt hij samen met vooraanstaande figuren uit de jazz, zoals Uri Caine, en met meesters van de traditionele muziek zoals Khaled Arman of Dhruba Ghosh. Met de cd “Gypsy Baroque” presenteren hij en zijn zigeunervrienden een verbluffende cd die bruist van het leven.
Hij trok naar Transsylvanië, op zoek naar zigeunermuziek uit de achttiende eeuw, die gespeeld werd op de grens van het Ottomaanse Rijk en het Oostenrijks-Heilig-Roomse Rijk. Muziek die componisten als Mozart en Haydn beïnvloedde voor hun beroemde ‘Janitsaren’ muziek. Voor deze opname arrangeerde hij zigeuner melodieën in de stijl van die periode. De barokspecialisten van zijn ensemble worden bijgestaan door de sopraan Graciela Gibelli, de blokfluitispeler Dorothee Oberlinger en door traditionele muzikanten zoals de Slowaakse violist Stanislav Palúch en Marcel Comendant, een virtuoze exponent van het cimbalom (foto) en de improvisatie. Een buitengewoon mooie en originele cd. Subliem Niet te missen!
GYPSY BAROQUE Il Suonar Parlante Orchestra Vittorio Ghielmi cd ALPHA 392