Antonio Florio heeft samen met de Cappella Neapolitana, “Los Santos Niños, Oratorio di San Giusto e San Pastore”, opgenomen, een oratorium uit 1683 van Donato Ricchezza, een leerling van Francesco Provenzale. Een belangrijke herontdekking van Napolitaanse barokmuziek.
Over Donato Ricchezza (c1650-1722) is weinig anders bekend, dan dat hij een aantal partituren naliet aan het oratorium van de “Girolamini” in Napels, waar hij werkte. Het oratorium gaat over het verhaal van de “heilige kinderen”, de broers Giusto (Justus) en Pastore, die in Spanje vermoord werden tijdens de vervolging van Diocletianus in 303/4, op beschuldiging christenen te zijn. Marta Fumagalli (contralto), Federica Pagliuca (sopraan), Luca Cervoni (tenor) en Giuseppe Naviglio (bas) vertolken deze vier vocale rollen levendig. Als bonus werd de aria “La gara degli elementi” toegevoegd, evenals een paar symfonieën van Ricchezza’s tijdgenoot, Gaetano Veneziano.
Het oratorium dateert van het jaar waarin de kunstverzamelaar Gaspar Méndez de Haro, Marqués del Carpio, in Napels de Spaanse vicekoning werd. Met Alessandro Scarlatti, die hij naar Napels bracht, creëerde de edelman de basis voor de internationalisering van de Napolitaanse muziek en de Napolitaanse opera. Wat het onderwerp betreft, gaat het oratorium over het leven van de twee “heilige kinderen”, de broers Justus en Pastore (Justo y Pastor), die op de leeftijd van respectievelijk 7 en 9 jaar, als martelaars werden omgebracht, in opdracht van de Romeinse gouverneur van “Hispania Baetica”, Publio Daciano, tijdens de vervolgingen onder keizer Diocletianus, van 303 tot 304. Op godsdienstig gebied vaardigde deze keizer in 303, een eerste edict uit dat de laatste periode van Christenvervolgingen in het Romeinse Rijk inluidde. Daar zou pas een eind aan komen met het Edict van Milaan van 313, waarmee Constantijn de Grote godsdienstvrijheid proclameerde.
Deze “heilige kinderen” worden in Spanje nog steeds vereerd. De feestdag van de heilige kinderen is met name op 6 augustus. De legendarische oprichting van de stad Alcalá de Henares in de regio Madrid dateert van de ontdekking van hun overblijfselen, terwijl in de loop van de 17de eeuw, hun verering toenam, vanwege hun veronderstelde afstamming van de machtige Spaanse Astorga-familie. Volgens de Romeinse martyrologie waren de kinderen zonen van San Vidal, de broer van Santa Marta van Astorga, die in 1685 gekozen werd als patrones van de stad Astorga in de provincie León.
Dit zou kunnen impliceren dat Ricchezza hulde wil brengen aan zijn eerste beschermheer, Antonio Pedro Sancho Dávila y Osorio, de Marqués van Astorga (foto), die hem had gevraagd om deel uit te maken van zijn Cappella. De Marqués van Astorga was onderkoning van Napels voor hij in Madrid de Mayordomo-burgemeester werd van Maria Luisa d’Orleans, de koningin van Spanje. Deze invloedrijke beschermheer zou Ricchezza aan de nieuwe onderkoning, Gaspar Méndez de Haro, VII marqués del Carpio, hebben aanbevolen, precies op het moment dat de componist het verhaal van het martelaarschap van de neven van de heilige Astorga op muziek zette.
In het eerste deel geeft Daciano de opdracht om alle christenen te doden die weigeren offers te brengen aan de Romeinse goden. In het tweede deel leidt een soldaat de gevangen kinderen vóór Daciano, die door medelijden bewogen, aanvankelijk probeert om ze te overtuigen, maar al maar woedender wordt door hun deskundige antwoorden die een onverwachte kennis van de grammatica onthullen, in de taal van hun geloof. Dit woordspel, van een buitengewone literaire competentie, begint met verwijzingen naar “barbarisme” en is gecentreerd op “actieve” en “passieve” termen door te verwijzen naar woorden als “deponenti” en “supini”. Dan gaat het spel verder met comparatieven, superlatieven en infinitieven. Dit verklaart trouwens de originele foto van de raadselachrtige letterblokjes op de hoes.
In het laatste deel beveelt Daciano de soldaat, nadat hij tevergeefs geprobeerd heeft om hen bang te maken door hen te bedreigen met de dood, dat beide jongens door het zwaard moeten sterven. Er begint nu een wedstrijd tussen de twee kinderen, over wie als eerste zal sterven. Door te spelen met de woorden “Pastore wil de eerste zijn die sterft”, tart Justus hem door te zeggen, “Giusto se giusto sei”, “Justus als je rechtvaardig bent”, terwijl Justus hem antwoordt “dat een herder (“Pastore”), niet kan sterven voor zijn lam”.
De muziek van Ricchezza maakt daarbij gebruik van allerlei compositorische stijlmiddelen, van een treurige passacaglia tot een meeslepend en dansant arioso, van zeer effectieve solo’s, tot duetten en trio’s. Boven een dwangmatig ritme weeft het laatste koor een delicaat contrapuntisch web in de stijl van Provenzale. Aan zijn eminente leraar was Ricchezza, overigens net als Gaetano Veneziano, duidelijk zowel zijn grote contrapuntische kunst als zijn ritmische vaardigheden verschuldigd. De compositie wordt aangevuld met de Sinfonia uit Gaetano Veneziano’s, oratorium “San Antonio da Padova” en met de Sinfonia uit Veneziano’s, oratorium “Il Tobia sposo”. Als bonus track zingt Marta Fumagalli de “Aria del Acqua: La pietà di goccia ardente”, uit Ricchezza’s, oratorium “La gara degli elementi”. De uitvoerders/personages zijn San Giusto, Marta Fumagalli, alt San Pastore, Federica Pagliuca, sopraan, Soldato, Luca Cervoni, tenor en Daciano, Giuseppe Naviglio, bas. Een formidabele (her) ontdekking. Warm aanbevolen.
DONATO RICCHEZZA Los Santos Niños – Oratorio Cappella Neapolitana Antonio Florio cd Glossa GCD 922610