De ongebreidelde fantasie, de onbekommerde lach, het doorbreken van taboes moeten ook de moderne lezer wel aanspreken, evenals de geweldige, verbale rijkdom, de woordgrapjes en de stijlfiguren. Het vrolijk noemen van de lichamelijke functies en behoeften, het vrijelijk genieten van alles wat het leven te bieden heeft, getuigt van een intense vitaliteit en levensvreugde. Dat alles verklaart waarom Rabelais nog steeds gelezen en gewaardeerd wordt en de reuzen Gargantua en Pantagruel nog altijd voortleven in het collectief geheugen. Dit zou nog moeten toenemen, dankzij deze bijzonder knappe, nieuwe vertaling.
Rabelais was eerst novice bij de franciscanenorde en werd later broeder in Fontenay-le-Comte in het Frans departement Vendée (Pays de la Loire). Daar studeerde hij Grieks en Latijn, maar ook geneeskunde, filologie en rechtsgeleerdheid. Toen al werd hij gerespecteerd door verscheidene humanisten van die periode. Geïrriteerd door de bemoeizucht met zijn studie door de franciscanen, schreef Rabelais een brief aan paus Clemens VII, waarin hij toestemming vroeg om de franciscanen te verlaten en zich bij de benedictijnen te vervoegen in Maillezais, waar hij warm verwelkomd werd. Later verliet hij het klooster om te studeren aan de Universiteiten van Poitiers en Montpellier. In 1532 verhuisde hij naar Lyon, één van de intellectuele centra van Frankrijk.
In het begin van de jaren dertig van de 16de eeuw had een anoniem verschenen werkje, ‘Gargantua’, dat de avonturen beschreef van een gelijknamige reus, een groot succes. De naam Gargantua was dan al oud en kwam voor in de mondelinge traditie. Tussen 1532 en 1534 verschijnen er maar liefst een stuk of acht anonieme Gargantua kronieken. Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat ernstige humanisten afleiding zochten in het schrijven van humoristische verhalen.
In 1532 besloot Rabelais een vervolg te schrijven op ‘Gargantua’. Pantagruel is dan de zoon van Gargantua. De naam Pantagruel was toen ook al oud: men vindt hem o.a. in het ‘Mystère des actes des apôtres’ van Gréban (rond 1465), waar Pantagruel een duiveltje is, dat heerschappij voert over één der elementen: het water. Als zodanig is hij ook in staat de mensen dorstig te maken. Hij doet dat door zout uit de zee te halen en dat ‘s nachts in de kelen der dronkaards te strooien. In 1532 heerst er in Frankrijk een grote droogte, die voor Rabelais aanleiding is om de naam van zijn held van een fantastische etymologie te voorzien. Pantagruel eindigt met de belofte van de schrijver om bij de eerstvolgende jaarmarkt een vervolg op het boek te publiceren, waarin hij over de avonturen en de reizen van Pantagruel en over het huwelijk van Panurge zal vertellen. In plaats daarvan schreef hij in 1534 met zijn Gargantua een soort voorgeschiedenis van Pantagruel.
“La vie très horrifique du grand Gargantua, père de Pantagruel, jadis composée par M. Alcofribas abstracteur de quintessence. Livre plein de Pantagruélisme” en “Les horribles et épouvantables faits et prouesses du très renommé Pantagruel Roi des Dipsodes, fils du Grand Géant Gargantua”. Met deze twee intrigerende zinnen, stelde Rabelais zijn roman en zijn twee personages voor.
“Gargantua en Pantagruel” zijn vijf extravagante en satirisch geschreven romans die handelen over de avonturen van twee reuzen, vader Gargantua en zijn zoon Pantagruel. Pantagruel was de eerst gepubliceerde roman. Het boek verscheen in 1532, en de schrijver gebruikte het pseudoniem Alcofrybas Nasier, een anagram van zijn echte naam. De Sorbonne verafschuwde het werk, maar omdat de Franse koning zich ermee vermaakte, ging Rabelais de latere delen onder zijn eigen naam uitgeven. De tekst was rauw en gewelddadig, vol pikante en scatologische grappen. De beide figuren kwamen uit verschillende Franse sprookjes. Rabelais heeft deze verhalen samengebracht en aangevuld met kritiek op de Kerk en de samenleving. Het boek bevatte diverse verwijzingen naar de literatuur en filosofie van de klassieke oudheid en verschillende lange lijsten, bijvoorbeeld van fictieve boekentitels. Het boek werd meerdere keren volledig vertaald, de eerste keer al in 1682 door N.J. Wieringa.
De vijf boeken “Gargantua en Pantagruel”, bestaan uit Pantagruel (Les horribles et épouvantables faits et prouesses du très renommé géant Pantagruel) (1532), Gargantua (La vie très horrifique du grand Gargantua, père de Pantagruel, fils de Grandgousier) (1534), Le tiers livre (“Het derde boek”, 1546), Le quart livre (“Het vierde boek”, 1552) en Le cinquième livre (Een vijfde boek, dat postuum verscheen en waarvan het auteurschap van Rabelais wordt betwist).
“Rabelais”, zo lezen we, “was het met de medici uit de oudheid eens, dat lachen gezond is voor de mensen en in geval van ziekte, een genezende werking heeft. Het was dan ook zijn bedoeling mensen te laten lachen. Heel ironiserend werkte ook de vermenging van fantastische elementen en realistische beschrijvingen, bv. van landschappen, steden, zeden en gewoonten”.“Sommige carnavaleske vormen zijn parodieën van religieuze riten. Het zijn parodistische gebeden, preken en liturgieën, die we ook weer tegenkomen in het middeleeuwse feest der dwazen. De thema’s van de volksfeesten hebben altijd te maken met de wisseling der jaargetijden, de wisseling van licht en donker, van leven, dood en opstanding. Het lichamelijke is niet verbonden aan de individu, maar behoort het mensdom toe. Vandaar de hyperbolische weergave van het lichaam en zijn functies. Men noemt dit element in Rabelais’ werk ook wel het ‘groteske realisme’.
De beelden van het groteske materialisme bij Rabelais zijn steeds beelden van geboorte en leven barende dood, van verandering en vernieuwing. Het lichaam overschrijdt zijn eigen grenzen om over te gaan in de wereld. Vandaar het accent op al die openingen in het menselijk lijf, die de verbinding vormen tussen het lichaam en de wereld: de mond, de neus, de genitaliën, de anus. Het is een lichaam dat nooit af is, maar dat steeds bezig is geschapen te worden en te scheppen. Het manifesteert zich in de coïtus, de zwangerschap, eten, drinken, de natuurlijke behoeften, de doodsstrijd en de dood”.
Het werk van Rabelais was evenals dat van vele andere schrijvers uit die tijd, encyclopedisch van aard. De taal werd dan ook verrijkt met een groot aantal neologismen, ontleend aan de vele vakgebieden die ter sprake kwamen. Daarnaast waren veel woorden afkomstig uit dialecten en de volkstaal, en niet te vergeten, waren ere de woorden die Rabelais zelf uitvond. Zijn proza had dan ook een onvoorstelbare rijkdom. Dit alles maakt het vertalen van Rabelais een hele, hele opgave. Zestiende eeuw Frans vertalen is sowieso al bijzonder moeilijk, maar Rabelais vertalen is een titanenwerk. Vertaalster Hannie Vermeer-Pardoen is daar grandioos in geslaagd. Haar inzet, inspanning, geduld en deskundigheid worden met respect en dankbaarheid erkent. Bravo! Laat deze schitterende uitgave niet aan u voorbij gaan. Een must! Veel leesplezier.
François Rabelais Gargantua en Pantagruel uit het Frans vertaald en van inleidingen en noten voorzien door Hannie Vermeer-Pardoen 891 bladz. uitg. epo/Ijzer ISBN 978 90 8684 164 6