De 3 cd box is als het ware de opmaat van een omvangrijk en uniek project, nl. het opnemen van alle klavierwerken van Bach op cd, zowel op orgel als op klavecimbel. De muzikale welsprekendheid en de waakzame intelligentie van het spel van de bewonderenswaardige Benjamin Alard, is ideaal om de technische beheersing van de vroege klavierwerken van Bach te onthullen en om de essentie van het muzikaal vertoog van de toen nog jonge componist over te brengen.
De jonge Bach verbleef van 1695 tot 1702 in Ohrdruf en Lüneburg. Op de eerste cd werd Bachs jeugdwerk uit zijn tijd in Ohrdruf opgenomen, aangevuld met muziek van componisten die de jonge Sebastian als voorbeeld nam. De tweede cd heeft betrekking op Bachs jaren in Lüneburg en de derde cd heeft betrekking op Bach als organist in Arnstadt (1702-1707).
Johann Sebastian Bach werd in 1694, op negenjarige leeftijd, wees en werd opgevangen in het gezin van zijn oudste broer, Johann Christoph III, die organist was in het stadje Ohrdruf (foto’s). Hij ging er naar het Gymnasium Gleichense begon algauw te componeren, waarbij muziek van componisten uit de muziekverzameling van zijn oudste broer, als voorbeeld diende. Enkele tientallen korte koraalvoorspelen voor orgel, onderdeel van de zogeheten “Neumeister-koralen”, dateert grotendeels uit deze periode.
De Neumeister-koralen omvatten 82 orgelkoralen (waarvan er 38 worden toegeschreven aan Johann Sebastian Bach). BWV’s 1090–1120 alsmede BWV’s 714, 719, 737, 742 en 957 worden verondersteld tot Bachs vroegste werken te behoren. Ze behelzen een scala aan gevarieerde technieken. Door deze veelzijdigheid wordt men getuige van de oorspronkelijke ontwikkelingen van Bach als componist, waarbij Bach deels teruggrijpt op reeds bestaande modellen (zoals in werken van Johann Pachelbel, Johann Michael Bach en Johann Christoph Bach) en deels originele vindingen en experimenten laat zien. 2 koraalpreludes heeft Bach later ook in zijn Orgelbüchlein opgenomen: BWV 601 en 639.
Rond 1700 kreeg Sebastian een beurs om gedurende drie seizoenen op het Michaelis gymnasium in het stemmige Lüneburg in Noord-Duitsland (foto) te gaan studeren. Op deze school deed Sebastian ruime kennis op over orgelbouw. Georg Böhm was destijds nl. organist van de Sankt Johanneskirche in Lûneburg en Sebastian en Böhm hadden meermalen contact.
In juli 1703, wijdde Sebastian het nieuw orgel in van de Neue Kirche (foto’s) in Arnstadt, vermoedelijk met eigen orgelcomposities, waarvoor de Noord-Duitse stijl van Reincken en Buxtehude, model stond. Sebastian had hun composities en improvisatietalent tijdens zijn verblijf in Lüneburg bij Böhm en tijdens uitstappen naar het nabijgelegen Hamburg leren kennen.
Een maand later werd Sebastian tot organist van de Neue Kirche in Arnstadt benoemd. Hij nam echter vier weken verlof en vertrok te voet naar de Noord-Duitse stad Lübeck, waar hij zich bij Dietrich Buxtehude, de organist van de Sankt Marienkirche, in de kunstzinnige vaardigheden van het orgelspel wilde bekwamen. Sebastian kwam pas in januari 1706, na vier maanden, terug in Arnstadt en werd hiervoor door het consistorium ernstig berispt. Tegelijkertijd werd hem meegedeeld dat zijn begeleidingen van de gezongen kerkliederen op het orgel te ingewikkeld waren, waardoor de geloofsgemeente tijdens de dienst in de war raakte, dat zijn voorspelen bij het binnenkomsten te lang waren, en dat hij nog steeds weigerde om met het schoolkoor te musiceren. Ondanks deze conflicten componeerde Sebastian in Arnstadt zijn eerste cantates en zijn eerste, grote representatieve orgelwerken.
De composities op de eerste cd schetsen een beeld van een jeugdig genie dat zijn talent stap voor stap onderzocht. Volgens het getuigenis van zijn tweede zoon, Carl Philipp Emanuel, leerde Bach de kunst van het componeren voornamelijk door waarneming van de werken van beroemde en bekwame componisten van zijn tijd en door de vruchten van zijn eigen reflectie.
In de Lutherse mis nam en neemt orgelspel een heel belangrijke plaats in. Hierdoor ontstond vanaf de tweede helft van de 17de eeuw, een groot aantal composities voor orgel die op koraalmelodieën waren gebaseerd. Deze composities werden koraalbewerkingen genoemd, of, als ze bedoeld waren als inleiding op de gemeentezang, koraalprelude. De vier soorten koraalbewerkingen waren het orgelkoraal, de koraalfantasie, de koraalfughette en de koraalpartita.
Zo volgt de kleine Fantasia in C, BWV 570, met zijn vrije imitatie textuur, stilistische sjablonen die op dat moment veelvuldig in Thüringen werden gebruikt. Een ritmische figuur bestaande uit één achtste en twee zestiende noten (‘figura corta’), beweegt zich geleidelijk door alle stemmen, voor een pedaalpunt op de dominant sol, de conclusie van de beweging voorbereidt. In de Fuga in C, BWV 946 gebruikte Bach een thema uit een Triosonate van Albinoni, en bracht hij kamermuziektechnieken en stijlen over naar het klavierinstrument.
“Ook zes koraalbewerkingen”, schrijft Peter Wollny in het bijbehorend boekje, “uit een bundel samengesteld door de organist van Vogtland, Johann Gottfried Neumeister (1756-1840), ontdekt in 1985, wordt toegewezen aan deze vroegste, stilistische periode. Ze laten duidelijk zien hoe de jonge Bach zich de formele modellen toe eigende die in Midden-Duitsland werden gebruikt, met name die welke ontwikkeld werden door Johann Michael Bach, en voegde tegelijkertijd eigen accenten toe. Vier van hen, ‘Das alte Jahr vergangen ist’ BWV 1091 met zijn polymetrische versie van de koraalmelodie, ‘O Jesu, wie ist dein Gestalt’ BWV 1094, ‘Christus, der ist mein Leben’ BWV 1112 en ‘Wie nach einer Wasserquelle’ BWV 1119, waren gecomponeerd volgens het type van het eenvoudig orgelkoraal. Een kleine afwijking van dit eenvoudig type is te vinden in de bewerking van ‘Ich hab mein Sach Gott heimgestellt’ BWV 1113, met zijn korte echo’s. In ‘Ehre sei dir, Christe’ BWV 1097 ontmoeten we voor het eerst in het oeuvre van Bach, het koraal ricercare met strikte imitatie. Het imitatief koraalvoorspel ‘Gott, durch deine Güte’ BWV 724, gekopieerd door de oudste broer van Johann Sebastian, behoort ook tot deze categorie”. Deze werken worden in deze opname gecombineerd met composities van Frescobaldi, Kuhnau, Böhm, Johann Christoph Bach (foto), Pachelbel, Froberger, Louis Marchand en Nicolas de Grigny, die de muzikale omgeving van Bach in Ohrdruf vertegenwoordigden.
De tweede cd is gewijd aan composities die een duidelijke relatie vertonen met die van Böhm, de vermeende leraar van Bach in Lüneberg. “Het type van het eenvoudig orgelkoraal”, schrijft Wollny, “werd zeldzamer en bezat nu meer vrijheid en wisselende, begeleidende figuren. Tot deze categorie behoren ‘Herr Jesu Christ, du höchstes Gut’ BWV 1114 en ‘Herzlich lich habich dich, o Herr’ BWV 1115. Het koraal ricercare onderging ook modificaties en het principe van ‘varietas’ kan worden waargenomen in ‘Nun lasst uns den Leib begraben’ BWV 1111, en nog sterker in ‘Aus tiefer Not schrei ich zu dir’ BWV 1099, waar het contrapunt tegen het einde toe afneemt”.
“Een experimentele combinatie van twee verschillende vormen”, vervolgt hij, “kan gevonden worden in de hymne ‘Was Gott tut, das ist wohlgetan’ BWV 1116, die begint als een koraal ricercare en die op de derde regel van de tekst, verandert in een koraal in partita-stijl. De ontwikkeling van de partita-achtige stijl werd nu in het algemeen veel prominenter. Dit bood de jonge Bach ruimte voor formele vrijheden. De koraalpartita was een reeks variaties op een koraal in de stijl van variaties op volksliederen die in de 17e eeuw heel populair waren. De koraalpartita maakte meestal geen gebruik van het pedaal en kon daarom ook op orgelpositief of klavecimbel uitgevoerd worden. Vaak was de koraalpartita niet voor kerkelijk maar voor huiselijk gebruik bedoeld.
Tot dit type behoren ‘Herr Gott, non schleuss den Himmel auf’ BWV 1092, ‘Jesu, meine Freude’ BWV 1105, ‘Alle Menschen müssen sterben’ BWV 1117 en ‘Werde munter, mein Gemüte’ BWV 1118. ‘Mach’s mit mir , Gott, nach deiner Güt ‘BWV 957, ten slotte, is een voorbeeld van de koraal fughetta, gevolgd door een koraalharmonisatie”. In tegenstelling tot de beide vorige vormen is de koraalfughette geen bewerking van het koraal maar veelmeer een inleiding op het koraal. De koraalfughette was meestal een eenvoudige fuga op een thema dat ontleend was aan de eerste regel van de koraalmelodie. Johann Pachelbel (foto) gebruikte deze vorm veelvuldig in combinatie met het orgelkoraal.
“De preludes en fuga’s op deze cd, evenals de sonates en het Capriccio, worden gekenmerkt door een onbedwingbare jeugdigheid”, zo lezen we. “We horen pedaalsolo’s die afgeleid lijken te zijn uit improvisatie, een heel vrije vorm, maar tegelijkertijd verbazingwekkend rijk aan ideeën. Albinoni (foto) komt hier opnieuw voor als voorbeeld of model (BWV 946)”.
“De derde cd ten slotte”, besluit Wollny, “is gewijd aan de periode in Arnstadt. In deze jaren schreef Bach zijn eerste meesterwerken, gekenmerkt door zijn onmiskenbare persoonlijke stijl. Tot die periode behoorde de Fantasia in B Minor BWV 1121, die de luisteraar verrast met tal van ongewone melodische en harmonische wendingen, en zijn recitatief achtige conclusie. Hoewel sommige preludes en fuga’s (zoals BWV 833 en BWV 563), nog steeds stevig geworteld waren in de traditie van centraal Duitsland, liet een meesterwerk als BWV 535a zien hoe Bach de traditionele centrale Duitse formele en stilistische modellen, bewust uitbreidde en tegelijkertijd overtrof door de integratie van Noord-Duitse elementen”.
Benjamin Alard speelt op het historisch André Silbermann orgel in de église Sainte-Aurélie in Straatsburg (foto) en op een klavecimbel van Émile Jobin naar Ruckers en Dulken. De zangpartijen worden prachtig gezongen door de vooraanstaande, Duitse, blinde! sopraan Gerlinde Sämann (°1969). Een uitermate gestileerde en professionele uitgave. Warm aanbevolen.
Johann Sebastian Bach The complete works for keyboard The young heir Le jeune héritier vol.1 Benjamin Alard organ & harpsichord 3 cd Harmonia Mundi HMM 902450.52