Als compositieleerling van Jules Massenet was Alfred Bruneau (1857-1934), grotendeels verantwoordelijk voor het introduceren van het realisme in de Franse opera. Zijn vriendschap met de schrijver Emile Zola, die zijn verlangen naar het theatraal naturalisme deelde, heeft zijn werk sterk onder de aandacht gebracht, niet in de laatste plaats door zijn ‘drama lyrique’, “L’Attaque du Moulin”.
De suite bevat rustieke elementen, maar ook Mascagni-achtige verisme-schoonheid, getemperd door een Gallisch palet. Bruneau was een behendig orkestrator met een voorliefde voor exotische kleuren, en de fragmenten van “Messidor” tonen de invloed van Wagner op één van de belangrijkste maar over het hoofd geziene figuren in het Frans muziekleven van de voorbije twee eeuwen.
Alfred Bruneau (foto) werd geboren in Parijs in 1857 en overleed in Parijs in 1934. Deze Franse componist en dirigent studeerde cello bij Auguste Franchomme, harmonie bij Augustin Savard en compositie bij Jules Massenet aan het Conservatorium van Parijs, en speelde vervolgens als cellist bij de Pasdeloup-concerten. Hij begon al snel te componeren en won in 1881 met een cantate, “Geneviève de Paris”, de tweede Prix de Rome. Daarna werd hij muziekcriticus bij “Gil Blas”, “Le Figaro” en “Le Matin”. In 1903-1904 was hij de eerste dirigent van de Opéra-Comique, was lid van de Hoge Raad van het Conservatorium van Parijs, en in 1909 werd hij inspecteur van het muziekonderwijs in de plaats van Ernest Reyer. Bruneau toerde door Rusland, Engeland, Spanje en Nederland, waar hij zijn werken dirigeerde.
In 1884 trad hij op met zijn “Ouverture héroïque”, gevolgd door de koorsymfonie (“symphonie chorale Léda”) (1884) en het symfonische gedicht “La Belle au bois dormant” (1886). In 1887 volgde zijn eerste opera, “Kérim”. Het volgend jaar ontmoette Bruneau, Emile Zola. De twee begonnen een vriendschap en samenwerking die bijna vijftien jaar duurde, tot het overlijden van de grote schrijver. In 1891 componeerde Bruneau een opera getiteld “Le Rêve”, gebaseerd op de gelijknamige roman met het liefdesverhaal tussen Angélique Rougon en Félicien, van Zola. In de daaropvolgende jaren schonk Zola hem het onderwerp van verschillende werken, zoals “L’Attaque du moulin” (1893), en schreef de libretti van “Messidor” (1897), “L’Ouragan” (1901) en “L’Enfant roi”. Andere opera’s beïnvloed door Zola waren het operadrama “Lazare” (1903, naar het gelijknamig gedicht dat in 1896 in Londen en in 1907 in Amsterdam werd uitgevoerd, “Naïs Micoulin” (1907) en “Les Quatre Journées” (1916).
In zijn opera’s werd Bruneau ook geïnspireerd door Hans Christian Andersen (“Le Jardin de Paris”, 1923) en Victor Hugo (“Angelo, tyran de Padoue”, 1928). Zijn orkestwerken onthullen de invloed van Wagner. Zijn andere werken omvatten een Requiem (1888), instrumentale stukken en vele melodieën waaronder “Lieds de France” en “Chansons à danser” op gedichten van Catulle Mendes. Zijn boek met herinneringen, “À l’ombre d’un grand cœur” (1931), roept zijn vriendschap en vruchtbare samenwerking met Émile Zola op. In 1911 erfde Bruneau van zijn tante, mevrouw Leblois, het landgoed “Villermat” in Beaussais-Vitré (Deux-Sèvres) in de regio Nouvelle-Aquitaine, verworven in 1835 door zijn schoonfamilie, waar hij componeerde bij het drinken van thee van de bladeren van een oude lindeboom. Hij verruilde dit eigendom in 1923 weliswaar met Alexandre Sabourin en Alcide Gilbert, plaatselijke boeren.
Bruneau’s eerste gepubliceerde werken waren liederen/Mélodies voor stem en piano, enkele koorwerken, Les Petiots, voor twee vrouwenstemmen op een tekst van Jean Aichepin en “Notre amour” voor vrouwenstemmen met een alt-solo, een toonzetting van een gedicht van Armand Silvestre. Zijn eerste lyrisch drama, geschreven op een tekst van Millet en Lavedan, was “Kérim”. Het dateert uit 1887 en kreeg zijn eerste uitvoering in juni van dat jaar in het Théâtre lyrique. Het werk kende echter maar drie uitvoeringen. Bruneau en Zola hadden wederzijdse achting voor elkaar en hun vriendschap leidde tot nauwe samenwerking, iets wat Massenet, de leraar van Bruneau niet beviel. Massenet wilde nl. zelf graag werken aan teksten van Zola. Toen Zola het componeren van een lyrisch drama op “La faute de l’abbé Mouret” aan Bruneau toevertrouwde, bleek dat Massenet al enkele thema’s af had. Zes maanden later verscheen “Le Rêve” in de boekhandel en Bruneau ontving de drukproeven van de uitgever. Dit was het begin van hun intense samenwerking.
Bruneau gebruikte al zijn talenten om een opmerkelijk werk te creëren. “Le Rêve” werd voor het eerst opgevoerd in juni 1891 in de Opéra comique. Dit was weliswaar nog niet echt in samenwerking met Zola. Voor “Le Rêve”, zoals voor het ander lyrische drama “L’attaque du moulin”, vroeg Zola de librettist Louis Gallet om een tekst uit zijn werk voor te bereiden, op muziek gezet door Bruneau. Voor “Messidor” (Oogstmaand), voor het eerst opgevoerd in 1897, leverde Zola wel het libretto.
De ontmoeting tussen Zola en Bruneau resulteerde niet alleen in een gelukkige combinatie van talenten van de hoogste orde, het was ook de gelegenheid voor een gezamenlijk gedeeld, ideologisch begrip. Het is op dit ideologisch gebied dat het werk van Bruneau belangrijk werd. In “Messidor” ruilde Bruneau een tekst in verzen, in voor proza, en kwam zo dichter bij de werkelijkheid.
Op 29 april 1901 werd “Ouragan” opgevoerd in het Opéra comique. Zola overleed echter in 1902 en Bruneau kon dit nauwelijks verwerken. Het kostte hem vier jaar om “L’Enfant Roi” te voltooien, een lyrische komedie (1905) en “Lazare”, een lyrisch drama (1905), beide op teksten van Zola. Gebaseerd op Zola maar met teksten van Bruneau, verschenen “Naïss Micoulin” in 1907 en “La faute de l’abbé Mouret” in hetzelfde jaar, met “Les quatre journées” in 1916. Daarna volgden “Le roi Candaule” (1920) en “Le jardin de paradis” (1923), de eerste op een libretto van Maurice Donnay en de tweede op een gedicht van Robert de Flers en Gaston Arman de Caillavet op basis van Andersen. De laatste twee opera’s van Bruneau waren “Angelo, tyran de Padoue” (1928), gebaseerd op Victor Hugo, en “Virginie” (1930), op een libretto van Henri Duvemois.
Bruneau componeerde ook balletten, “Les bacchantes” (1887) op basis van Euripides, symfonische gedichten, “La belle au bois dormant” (1884), “Penthésilée” (1888), met stem, evenals een groots Requiem (1889). Van 1900 tot 1904 dirigeerde hij het orkest van de Opéra comique. Naast de verschillende officiële functies die hem bezighielden als inspecteur van de schone kunsten en de missies van onderzoek naar muziek die hij in Europa ondernam in Rusland, Groot-Brittannië, Spanje en de Lage Landen, leverde hij als muziekcriticus in de dagelijkse pers, gedurende vijf jaar bijdragen aan “Gil Blas”, aan “Le Figaro” voor zeven en dertig jaar aan “Le Matin”. In 1925 volgde Alfred Bruneau, Gabriel Fauré op aan de Académie des Beaux-Arts. Hij overleed op 15 juni 1934 in Parijs.
Een baken in de carrière van Bruneau, de naturalistische opera “Messidor”, verzegelde zijn vriendschap met Zola. Dit werk wordt gekenmerkt door de moed van Bruneau en Zola die partij kozen in de Dreyfus-affaire (foto) tegen de beschuldigingen van verraad aan deze officier, tegen antisemitisme en de procedurele gebreken van een groteske en schandelijke zaak.
De “Légende de l’or” uit “Messidor” is een ballet dat oorspronkelijk voorafging aan het drama zelf. Na de eerste uitvoering werd het verplaatst tussen Akte II en Akte III, om de verwachtingen van de Opéra-abonnees niet te verstoren. In 1917, toen het werd gerestaureerd, opende het ballet opnieuw de voorstelling, zoals de componist het had gewenst. Het ontwikkeld choreografisch thema is de antithese tussen goud dat wordt gevonden in de rivier, als beeld van het kapitalisme, en tarwe, wat overeenkomt met arbeid. In “Messidor” wordt goud beschuldigd van veel kwaad, het creëren van ellende, het veroorzaken van haat, het vernietigen van families en het corrumperen van liefde. Wat verrassend is in deze realistische opera, is om daar een magische ketting te vinden die vreugde en schoonheid geeft aan hen die puur zijn en de schuldigen dwingt om hun misdaad te belijden.
De invloed van van Wagner en Berlioz is duidelijk aanwezig in dit ballet. Met pauken, koperblazers en orgel, gebruikt Bruneau het hele orkest op een voldoende originele manier om het gemeenschappelijk oordeel dat Franse muziek te licht in textuur zou, te weerleggen. Bruneau’s muziek had bijwijlen hymne-achtige kwaliteiten, subtiele veranderingen in tempo, pakkende lyriek en een briljant gebruik van de instrumenten. Op het vlak van harmonie was hij Wagneriaans (cfr. “Naïs Micoulin”), zelfs als hij zich er enigszins van distantieerde. In de indrukwekkende Prélude tot “Naïs Micoulin” zingt het orkest nl. een prachtig instrumentaal tableau met een lyrische kwaliteit die enigszins kan worden toegeschreven aan de invloed van Wagner, maar ook aan deze van Massenet. Eigen aan Bruneau, een componist die zijn zoektocht naar onafhankelijkheid en een eigen identiteit nooit heeft stopgezet, was zijn sterke inspiratie en zijn wonderbaarlijk vermogen om pakkende gevoelens, muzikaal over te brengen, kwaliteiten die al in “L’attaque du moulin” en de daaruit samengestelde Suite te horen zijn.
Op deze heel bijzondere cd ontdekt u de Prélude tot de 4de akte uit “Messidor”, de Suite uit “L’Attaque du Moulin” (I. Prélude et Lied II. La guerre. La Forêt, III. Les fiançailles au moulin), de Prélude tot de 1ste akte uit “Naïs Micoulin” en “La Légende de l’or” (Tableau I van de 3de akte) uit “Messidor”. Een immense ontdekking. Warm aanbevolen.
Alfred Bruneau L’Attaque du moulin – Suite Barcelona Symphony Orchestra (Orquestra Simfónica de Barcelona i Nacional de Catalunya) Darrell Ang cd Naxos 8.573888