Van Frederik de Grote zelf is bekend dat hij honderdtwintig fluitsonates, vier fluitconcerti, een symfonie, verschillende aria’s en een ouverture heeft gecomponeerd. Deze werken werden geschreven in de gemengde stijl die door Quantz werd bepleit in een poging om de zinnelijke, Italiaanse muziek te combineren met Franse rationele muziek. Op de cd staat muziek van de musici en componisten met wie hij zich omringde aan het hof.
De liefde van de koning voor muziek was echt en oprecht, en hij wenste dat anderen er op dezelfde manier van genoten. Als uitvoerder was hij waarschijnlijk een van de meest vooraanstaande amateurs ooit. Als componist schreef hij met schoonheid en charme, in de stijl van zijn tijd. Deze opname stelt weliswaar het buitengewoon talent voor van de musici en componisten voor, met wie Frederik II zich omringde aan het hof. U ontdekt sfeervolle kamermuziek van beroemdheden uit de 18deeeuw, samengebracht door één van de grootste muzikale beschermheren ooit. Op de cd staan composities van Carl Friedrich Christian Fasch, Carl Heinrich Graun en zijn broer, Johann Gottlieb Graun, Franz Benda, Johann Gottfried Müthel, Johann Joachim Quantz, Johann Sebastian Bach en zijn zoon, Carl Philipp Emanuel Bach.
Frederik II (de Grote) van Pruisen was een groot muziekliefhebber en een geoefend dwarsfluitspeler (Querflöte). Na het overlijden in 1733 van de keurvorst August II van Polen, trok een aantal musici, onder wie Franz Benda en zijn broer Johann, naar Ruppin (nu Neuruppin) in Brandenburg. Later zouden ook hun jongere broers, Georg en Joseph Benda, in het orkest aangesteld worden. Aan de königliche Hofkapelle waren verder Carl Heinrich Graun (1735), de violist Johann Georg Pisendel en de klavecinist Carl Philipp Emanuel Bach verbonden. Frederik correspondeerde over muziek met Anna van Hannover en Padre Martini, en schreef het (Frans) libretto voor de opera “Montezuma” van Carl Heinrich Graun. Zijn hofdichter, Giovanni Pietro Tagliazucchi, bewerkte het tot een Italiaans libretto. In 1741 stichtte Frederik de Königliche Oper, nu Staatsoper, “Unter den Linden” (foto).
In mei 1747 kreeg de 62-jarige Johann Sebastian Bach bij een bezoek aan het pas geopend “Sanssouci”, een thema van Frederik opgelegd. Bach componeerde op het thema het zes stemmig “Musikalisches Opfer”. In 1774 kwam zijn zoon Wilhelm Friedemann Bach naar Berlijn, aanbeden door Amalia, een ongetrouwde zuster van Frederik.
Op de cd staat muziek van Carl Friedrich Christian Fasch (Andantino con VII Variazioni in G op. 17), Carl Heinrich Graun (Sonate voor cello en continuo) en Johann Gottlieb Graun (Quintetto), Carl Philipp Emanuel Bach (Duetto in G, Wq.150), Franz Benda (Sonate voor viool en continuo) , Johann Gottfried Müthel (Sonate voor fluit en continuo), Johann Joachim Quantz (Triosonate) en Johann Sebastian Bach (Ricercar a 3 uit zijn “Musikalisches Opfer”, BWV1079).
Carl Friedrich Christian Fasch uit Zerbst (Saksen-Anhalt), werd in 1756 aangesteld als 2de klavecinist aan het hof van Frederik de Grote. Hij was dirigent van de hofopera in Berlijn van 1774 – 1776 en in 1791 richtte hij de Berliner Singakademie op, de koorvereniging waarvan hij tot zijn overlijden in 1800, dirigent was.
Johann Gottfried Müthel was hoforganist en klavecinist van hertog Christian Ludwig II van Mecklenburg-Schwerin, in Schwerin. Hij besteedde veel tijd aan reizen en ontmoette o.a. C.P.E. Bach, die verbonden was aan het hof van Frederik II van Pruisen in Potsdam, en met wie hij een levenslange vriendschap en correspondentie onderhield. C.E.P. Bach werd in 1740 hofmusicus (klavecinist) van Frederik de Grote in Potsdam, niet ver van Berlijn. Hij moest daar o.a. de koning begeleiden op het klavecimbel en componeerde er voor verschillende adellijke personen, beroemd geworden muziek, de “Preußische Sonaten” (1742) voor Frederik II, de “Württembergische Sonaten” (1744) voor de jonge hertog Carl Eugen von Württemberg en de “Sechs Klaviersonaten mit veränderten Reprisen” (1760) voor prinses Anna Amalia.
Carl Heinrich Graun leerde Frederik de Grote in Braunschweig kennen, die onder de indruk was van zijn werk, uitgevoerd bij het huwelijk van de kroonprins en Elisabeth Christine in 1733. Toen Ludwig Rudolf, de hertog van Brunswijk in 1735 stierf, reisde Graun naar Rheinsberg. Bij zijn aantreden als koning benoemde Frederik de Grote hem in 1740 tot kapelmeester van de nieuw te bouwen opera in Berlijn, tegenwoordig Unter den Linden. Graun werd naar Italië gezonden om zangers te engageren.
Tot aan zijn overlijden in 1756, heeft Graun in Berlijn gewoond en gewerkt. Zijn broer, Johann Gottlieb, begon zijn opleiding als zanger in Dresden en nam les bij Pisendel. In 1723 trok Graun naar Praag om verder te studeren bij Tartini. Nadat hij als concertmeester had gediend in Merseburg en de zoon van Bach vioolles had gegeven, trok hij naar zijn broer Carl Heinrich. Zo kwam Johann Gottlieb eveneens in dienst bij kroonprins Frederik de Grote, achtereenvolgens in Neuruppin, Rheinsberg en Berlijn.
František (Franz) Benda werd in 1730 in Warschau opgenomen in de hofkapel van August van Saksen, de koning van Polen. Hij richtte zich sindsdien als solist en componist op het vioolspel. Na de dood van de koning in 1733, trad hij als eerste violist, in dienst van de kroonprins van Pruisen, in diens privékapel in Ruppin. Na enige tijd werd Benda in Berlijn-Potsdam Konzertmeister van de hofkapel, toen de kroonprins inmiddels koning Frederik II was geworden. In 1786 overleed Franz Benda in Potsdam.
Johann Joachim Quantz werd in 1718 na zijn studie in Wenen, hoboïst aan het hof van August II van Polen die resideerde in Dresden en Warschau. In 1719 studeerde hij bij Pierre Gabriel Buffardin en legde hij zich toe op de fluit. De jaren 1724-1727 brachten hem in Rome (waar hij bij Francesco Gasparini studeerde), Napels, Venetië en Florence. De thuisreis ging over Genève, Lyon, Parijs en Londen. Hij kreeg hierdoor naam en faam en werd de beroemdste fluitist van Europa. Na zijn terugkeer naar Dresden in 1727 werd hij benoemd als eerste fluitist aan het hof en mocht hij twee maal per jaar les geven aan de Pruisische kroonprins, de latere koning Frederik II van Pruisen. Toen de kroonprins in 1740 de troon besteeg, kon Quantz in 1741 als hofcomponist in dienst treden bij hem in Potsdam, en werd hij de fluitleraar van de koning. In 1752 werd zijn belangwekkend leerboek “Versuch einer Anweisung die Flöte traversiere zu spielen” uitgegeven. Quantz componeerde ongeveer 300 concerti en 200 kamermuziekwerken in de galante stijl.
Professor Ashley Solomon doceert blokfluit en is voorzitter en hoofd “Historical Performance” aan het Royal College of Music in Londen. Hij treedt internationaal op als dirigent, barokfluitist en blokfluitsolist met Florilegium, het ensemble voor oude muziek, dat gevestigd is in Londen.
Florilegium werd in 1991 opgericht door klavecinist Neal Peres Da Costa en de fluitist Ashley Solomon. Het ensemble is gespecialiseerd in de uitvoering van barokmuziek op historische instrumenten en vroeg-romantische kamermuziek. Florilegium gaf in 1991 haar eerste uitvoering in de Blackheath-concertzaal (foto). Het ensemble speelde sindsdien ook in de Wigmore Hall in Londen en in vele landen over de hele wereld. Een opname van de cellosonates van Antonio Vivaldi met Pieter Wispelwey als solist, won een prijs, evenals hun opname van kamermuziek van Telemann. Warm aanbevolen.
Music For A King Chamber Works from the Court of Frederick the Great Florilegium Ashley Solomon 2 cd CCS41819