Het eerste deel van Ullrichs tweeluik schetste de weg van de dictator vanaf zijn jonge, artistieke jaren in Wenen en München, tot het schijnbaar hoogtepunt van zijn macht in het voorjaar van 1939. In deel twee behandelt Ullrich de jaren tussen het ontbranden van de Tweede Wereldoorlog en Hitlers zelfmoord. Als geen ander ontrafelt Ullrich de persoonlijkheid van Hitler en maakt zo duidelijk hoe dit alles kon gebeuren.Wie was Hitler werkelijk? In zijn monumentale biografie doet de gerenommeerde Duitse historicus Volker Ullrich een uiterst ambitieuze poging om het grootste raadsel van de moderne geschiedenis te ontrafelen. Hij tekent op basis van recent ontsloten bronnen en getuigenissen een nieuw, verrassend en zeer realistisch portret van de mens achter de ‘Führer’. Daarbij worden nu eens alle facetten van zijn persoonlijkheid belicht, zowel zijn afstotelijke als zijn aantrekkelijke kanten, zijn vriendschappen en relaties met vrouwen, zijn complexen en moorddadige drijfveren, en de onmiskenbare gaven en talenten die zijn immense opmars mogelijk maakten.
Maar Ullrich corrigeert ook een aantal hardnekkige mythes. Dat Hitler nauwelijks een privéleven zou hebben gehad bijvoorbeeld, of dat zijn intellectuele en sociale vermogens maar beperkt zouden geweest zijn. Ullrich laat niet alleen zien dat Hitler een charismatisch iemand, noem het, een demagoog was, maar dat hij vooral een zeer getalenteerd, overtuigd en overtuigend redenaar was.
“Het eerste deel van deze biografie van Hitler, dat verscheen in 2013”, zo lezen we, “behandelde ‘De jaren van opkomst’. Daarin stond beschreven hoe een onbekende korporaal uit de Eerste Wereldoorlog zich in de jaren twintig opwerkte tot de onomstreden ‘Führer’ van ‘völkisch’ en nationalistisch rechts in Duitsland”. In het tweede deel “Adolf Hitler Ondergang”, komen de ‘Jaren van de ondergang’ aan de orde. Het omvat een korte tijdsspanne van zes jaar: van het ontketenen van de Tweede Wereldoorlog, zomer 1939, tot de zelfmoord van de dictator in de Rijkskanselarijbunker, voorjaar 1945. “Terecht heeft men gesteld”, lezen we, “dat Hitler en het nationaalsocialisme met deze oorlog ‘in zekere zin zichzelf’ ontdekt hadden.
Hierin concentreerde zich als onder een brandglas de criminele dynamiek van het nazisme en zijn leider. De oorlog maakt het voor Hitler pas mogelijk zijn ideologische obsessies en zijn daaruit voortvloeiende misdadige doelen te verwezenlijken: enerzijds het veroveren van ‘Lebensraum in het oosten’ om het fundament voor de hegemonie over Europa te leggen, en anderzijds het ‘verwijderen’ van de Joden uit Duitsland en zo mogelijk heel Europa. Toch zullen we zien dat Hitler deze doelstellingen niet had kunnen verwezenlijken als hij niet gewillige helpers had gevonden in bijna alle instellingen van de nazistaat en in brede lagen van de Duitse maatschappij”.
“In het middelpunt van dit deel”, zo lezen we, “staat wat de nationaalsocialisten aanduidden als de ‘Endlösung der Judenfrage’, de ‘definitieve oplossing van de Jodenkwestie’ door de massamoord op de Europese Joden. Deze was als misdaad tegen de menselijkheid enig in zijn soort. Het betoog heeft een chronologisch uitgangspunt, maar wordt soms onderbroken door systematisch-analytische gedeeltes. Zo is het in het hoofdstuk ‘Totale oorlog en volksgemeenschap’ de vraag in hoeverre het Hitler en zijn paladijnen lukte om ook bij de naderende militaire nederlaag, de steeds heviger bombardementen en de groeiende economische tekorten massale loyaliteit te mobiliseren”.
Ullrich beschrijft achtereenvolgens o.a. Polen 1939-1940 als opmaat voor de vernietigingsoorlog, Operatie Barbarossa, de weg naar de Holocaust, Stalingrad of het gevecht om de olie, Totale oorlog, de Operaties Overlord en Bagration (een offensief door het Rode Leger op het oostfront in 1944), de Berghof-gemeenschap in de oorlog, het laatste verweer, de aftakeling van een dictator, de enscenering van de ondergang en het einde in de bunker.
In het hoofdstuk ‘De aftakeling van een dictator’ wordt samengevat en besproken of er veranderingen in Hitlers persoonlijkheid waarneembaar zijn gedurende de oorlog en zo ja, welke. “Daarbij leggen we de veronderstelling ten grondslag”, schrijft Ullrich, “dat het beslissende keerpunt in de militaire situatie niet – zoals vaak te lezen is – bereikt werd met de overgave van het Zesde Leger in Stalingrad, eind januari-begin februari 1943, maar al met het mislukken van Operatie Barbarossa in het najaar en de winter van 1941. Hoe beïnvloedden de militaire tegenslagen het zelfbeeld en de fysieke en mentale toestand van de door succes verwende dictator? Hoe valt te verklaren dat hij zijn aanspraken op de macht kon handhaven zonder dat zich een oppositie ontwikkelde, hoewel hij steeds vaker openbare optredens vermeed en een onzichtbare figuur werd voor de ‘volkskameraden’?”
“Het hoofdstuk ‘De Berghof-gemeenschap in de oorlog’”, lezen we verder, “sluit aan bij het betoog in het eerste deel. Men zou daarentegen het bezwaar kunnen inbrengen dat gezien de enorme omvang van zijn misdaden het benaderen van Hitler als privépersoon overbodig is, zo niet volkomen ongepast. Daarentegen valt in te brengen dat er bij Hitler geen sprake is van een scherpe scheiding tussen de politiek-militaire en de privésfeer. Integendeel, beide gebieden waren op ongebruikelijke wijze met elkaar verweven. Dit wordt het duidelijkst in zijn Alpenresidentie, de Berghof. Hier probeerde de dictator ook tijdens de oorlogsjaren in de kring van zijn intimi een rudimentair privéleven in stand te houden. Tegelijkertijd werd hier echter als hij aanwezig was vergaderd over de militaire situatie en vielen er fundamentele besluiten over de oorlogvoering en de uitroeiingspolitiek. Een blik op de wereld van de Obersalzberg toont dus hoe vloeibaar de grens was tussen de pseudo-idylle en de criminele werkelijkheid”.
De laatste hoofdstukken zijn gewijd aan de apocalyptische finale van het Derde Rijk. “We moeten laten zien, schrijft Ullrich, “hoe Hitler bewust zijn ondergang arrangeerde en op welke mythische beelden en voorbeelden hij teruggreep. De ontwikkelingen aan het oorlogsfront zijn op hun beurt weer verbonden met de geschiedenis van het thuisfront in de laatste maanden. Hoe kon het naziregime de oorlog tot het bittere einde toe voortzetten ondanks de uitzichtloze situatie, en waarom waren grote delen van de Duitse bevolking bereid het daarin te steunen?”
Ook voor dit deel werd het gedrukt bronmateriaal aangevuld met uitgebreid onderzoek, vooral in het Bundesarchiv (Bondsarchief), in het Bundesarchiv-Militärarchiv in Freiburg, in het Bundesarchiv Berlijn-Lichterfelde en in het Instituut für Zeitgeschichte in München. “Adolf Hitler. Die Jahre des Untergangs 1939-1945. Biographie”, werd vertaald door Eric Strijbos, Huub Stegeman en Pieter Janssens. Een monument.
Volker Ullrich werd in 1943 geboren in Celle in Nedersaksen. Hij studeerde geschiedenis, literatuur, filosofie en pedagogie aan de Universiteit van Hamburg. Van 1966 tot 1969 was hij assistent en in 1975 studeerde hij af met een proefschrift over de Hamburgse arbeidersbeweging van het begin van de 20ste eeuw, waarna hij als schoolleraar in Hamburg werkte. Hij was enige tijd docent in de politiek aan de universiteit van Lüneburg, en in 1988 werd hij een onderzoeksmedewerker bij de Hamburgse Stichting voor 20e-eeuwse sociale geschiedenis. Sinds 1990 is Ullrich het hoofd van de politieke afdeling van de weekblad Die Zeit. Ullrich heeft artikelen en boeken gepubliceerd over de geschiedenis van de 19de – en 20ste eeuw. In 1996 recenseerde hij in zijn artikel “Hitlers willige Mordgesellen. Ein Buch provoziert einen neuen Historikerstreit”, het proefschrift gepostuleerd in het boek “Hitler’s Willing Executioners” van Daniel Goldhagen dat aanleiding gaf tot nieuwe discussies onder historici (de „Goldhagen-Debatte“). In 1992 ontving hij de Alfred Kerr-prijs voor literaire kritiek en in 2008 ontving Ullrich een eredoctoraat van de universiteit van Jena.
Volker Ullrichs Adolf Hitler. Opkomst & Ondergang 775 bladz. uitg. De Arbeiderspers ISBN 9789029536165