Arnout van Cruyningen vertelt in “De Hanze’ over het Europees handelarengilde, een samenwerkingsverband van handelaren en steden, dat zes eeuwen lang bestond. Daarnaast focust hij op een schitterende wijze, op de rol van de Lage Landen binnen die handelsmacht en hoe de Nederlanders uiteindelijk de Hanze de economische genadeslag toebrachten.
Arnout van Cruyningen heeft het over de Hanze als flexibel netwerk, de Kontore en de Hanzedag, ‘Hoofd van de Hanze’: Lübeck, Syndicus van de Hanze Heinrich Sudermann (foto), Kooplieden en koggen, Oorlogen en blokkades en de Victualiënbroeders. Het boek eindigt met de lijst van Hanzesteden, begrippen, de chronologie van de Hanze, literatuur en een overzicht van musea.
In 1161 stichtten Duitse koopmansgildes de voorloper van de Hanze, gericht op de handel met de gebieden rond de Oostzee. Door vrijhandel toe te staan, bracht het Hanzeverbond veel economische bloei in Noordwest-Europa. De Hanze ontwikkelde zich tot een stedenverbond, waarbij in de hoogtijdagen meer dan tweehonderd steden aangesloten waren, ook steden uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Het bleef een officieus verbond, zonder statuten, oprichtingsdatum of bestuur. Vrije handel was hun doel, naast het minimaliseren van tol en belastingen. De Hanze breidde zich steeds verder uit en ook de Noordzeekust en de steden aan de grote rivieren werden onderdeel van een grotere Europese gemeenschap. Er waren wel meer dan 200 steden aangesloten, van Bolsward in de Nederlandse provincie Friesland (foto), de stad van Johannes Brugman, tot Brugge, en van Nijmegen tot Novgorod.
Bolsward (foto) kreeg bv. van Filips de Goede in 1455 stadsrechten mede dankzij de redenaar pater Brugman, en werd Hanzestad, en in 1230 werd Nijmegen vrije rijksstad en in 1402 Hanzestad.
“Van de 13de – tot het midden van de 15de eeuw”, zo lezen we, “domineerde de Hanze de uitwisseling van goederen tussen het noordoosten en het noordwesten van Europa. Deze handel voorzag in de behoefte van het westen aan grondstoffen en voedingsmiddelen uit het oosten, zoals huiden, was, graan, vis, hout en houtbewerkingsproducten als pek en teer. Omgekeerd brachten de Hanzekooplieden in het westen en het zuiden vervaardigde nijverheidsproducten, zoals lakense stoffen en wapens, naar het oosten”.
“Centrale omslagplaatsen van deze handel”, zo vervolgt de auteur, “waren handelsnederzettingen in Novgorod (Noordwest-Rusland) (foto), Bergen (Noorwegen), Brugge (Vlaanderen) en Londen (Engeland). Deze steden waren zelf geen ‘Hanzestad’, maar gingen wel bijzondere overeenkomsten aan met de Hanze. Naast de vier grote vestigingen, die in een later stadium werden aangeduid als ‘Kontore’, telde de Hanze in Europa tal van kleinere handelsposten. Naast de grote handelsposten, de Kontore, vormden de dagvaarten, de Hanzedagen, sindsdien de enige twee permanente organen van de Hanze”.
“De meeste Hanzedagen”, lezen we verder”, “vonden in Lübeck (foto) plaats, maar het leiderschap van die stad werd nooit vanzelfsprekend de andere steden verlengden in feite telkens het mandaat aan Lübeck om op grond van zijn prestige en bewezen kwaliteiten op te treden als hun woordvoerder en leider. Op de Hanzedag dienden afgevaardigden van de steden in gezamenlijk overleg alle belangrijke besluiten te nemen. De Hanze telde in de bloeiperiode ongeveer 75 ‘kernsteden’, die een rechtstreekse uitnodiging voor de Hanzedag ontvingen, en naar schatting 120 zogenoemde ‘bijsteden’, die door een kernstad (Prinzipalstadt) werden vertegenwoordigd”.
“In de hanzeatische handel”, zo schrijft van Cruyningen verder, “ging het aanvankelijk vooral om bont en bijenwas die men uit het oosten betrok, en om laken en zout. De bijenwas was van belang voor de fabricage van kaarsen. Zout was onder andere nodig voor het zouten van boter en haring. Later kwamen daar tal van andere producten bij: koper en ijzer, vis, vooral haring uit de wateren bij het schiereiland Schonen, graan, hout, as, pek, teer, hars, wijn, vlas, linnen en bier. Bier werd voornamelijk gebrouwen in Bremen, Hamburg, Lübeck, Wismar, Rostock en Danzig. Het werd ook naar de Nederlanden geëxporteerd”.
“Daarnaast”, vervolgt hij, “werd gehandeld in peper en gember, maar de handel in specerijen was van onderschikt belang. De Nederlanden namen vooral graan, bont, hout, bijenwas, ijzer, vlas, amber en wijn af. Kooplieden uit de Nederlanden beschikten in Novgorod over een eigen pakhuis. Uit Novgorod werd vlas, hennep, was en honing betrokken. Brugge fungeerde vanaf de 14 de eeuw als stapelplaats voor de Nederlanden. Hanzesteden mochten bepaalde goederen nergens anders verkopen dan in Brugge”.
Tegen het einde van de zestiende eeuw stortte de Hanze in en kon zij niet langer omgaan met haar interne strijd, de sociale en politieke veranderingen die de Reformatie met zich meebracht, de opkomst van de Hollandse en Engelse koopmannen en de vijandelijke aanval van het Ottomaanse Rijk op haar handelsroutes en op het Heilige Roomse Rijk zelf. Het uitbreken van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) leidde tot het einde. Op de laatste Hanzedag in 1669, meldden zich maar negen steden en aan het definitief einde van de Hanze in 1862, waren er nog maar drie steden lid, Lübeck, Hamburg en Bremen.
In de afgelopen jaren is de belangstelling voor de Hanze met nieuwe Hanzedagen, vieringen en zelfs een Hanzefietsroute, alleen maar toegenomen, Dit prachtig geïllustreerd boek, met afbeeldingen, waaronder veel kleurenfoto’s, kaarten en kaders, is een must voor iedereen die meer wil weten over dit uniek historisch stedenverbond van weleer, toen de essentie van de samenleving. Een heel mooi en interessant boek. Zeker lezen!
Arnout van Cruyningen is historicus, vertaler en auteur. Hij studeerde geschiedenis in Nijmegen en heeft tal van boeken op zijn naam staan, onder meer over het Huis Oranje-Nassau. Eerder verschenen van hem ‘De opstand 1568-1648’, ‘De Tachtigjarige Oorlog’ en ‘Stadhouders in de Nederlanden’.
Arnout van Cruyningen, de Hanze 208 bladz. geïllustreerd Uitg. Omniboek ISBN 1 9789401915786