Huub Wijfjes, “De radio, een cultuurgeschiedenis”, uitgegeven door Boom.

 

Op 6 november 1919 presenteerde de Nederlandse ingenieur en radiopionier Hanso Idzerda de allereerste radio-uitzending vanuit Den Haag. Radio bracht niet alleen nieuws in de huiskamers, maar ook muziek in alle soorten en maten, van het Concertgebouworkest tot The Ramblers. Spannende hoorspelen zoals Paul Vlaanderen prikkelden de verbeelding van vele luisteraars. De stemmen van Han Hollander en Theo Koomen behoren tot het collectieve geheugen door hun meeslepende verslagen van voetbalwedstrijden en de Tour de France. En we herinneren ons de Watersnoodramp van 1953 vooral dankzij de emotionele radioreportages.

(Hanso Idzerda)

Radio is het medium dat er altijd is met het laatste nieuws, 24 uur per dag. Een medium waarvan de ondergang al snel na de geboorte werd voorspeld door cultuurpausen die spraken van ‘cultuurvervlakking’, ‘muzieksurrogaat’ en ‘gevaarlijk nepnieuws’. Bij de start van televisie, internet en de smartphone werd de ondergang opnieuw voorspeld, maar de radio is en blijft een populair medium, ook in nieuwe digitale vormen, en altijd vanuit de universele radiokracht, die een groot publiek kan bereiken, waar ook ter wereld.

Na de inleiding: een eeuw radio, leest u over archeologie van radio-omroep, pluriformiteit van identiteit, 1920-1960, het dynamische levensgevoel, 1960-2019, kwaliteit en verscheidenheid. Radio en de klassieke muziekwereld, de grootste gemene deler. Van populaire radiomuziek naar popmuziekradio, radionieuws en informatiecultuur, sport en radiopubliek en ‘Band met Nederland’. Radio voor Nederlanders in het buitenland. Noten, literatuur, over de auteurs, register vervolledigen het boek.

“Zowel Italië als het Verenigd Koninkrijk claimt het radio pionierschap van de grote Guglielmo Marconi”, zo lezen we. “De Britten”, zo lezen we verder, “hebben daarnaast Oliver Lodge en schuiven – samen met de Schotten – ook altijd James Maxwell naar voren. Net zoals de Canadezen Reginald Fessenden eren als ‘grondlegger’ van de radio. De Amerikanen komen maar liefst met zes ‘vaders van de radio’: Nathan B. Stubblefield, Lee de Forest, Edwin Armstrong, Charles Herrold, David Sarnoff en Frank Conrad. De Russen denken met Aleksandr Popov de enige juiste claim te hebben en de Indiërs koesteren Jagadish Bose. Net zoals Australië Ernest Fisk tot radiopionier heeft verklaard, Argentinië Enrique Susini en Brazilë Roberto Landell de Moura. Duitsland schuift altijd Heinrich Hertz en Karl Braun naar voren, en Frankrijk Édouard Branly en Eugène Ducretet.

En ook kleine landen hebben hun kandidaten: in Servië ( ook soms geclaimd door de Verenigde Staten) noemt men de excentrieke Nikola Tesla, in Oostenrijk de vroeg overleden Robert von Lieben, in Denemarken Valdemar Poulsen, in België Robert Goldschmidt en Raymond Braillard ( die eigenlijk Fransman is) en in Nederland is men trots op Hanso Idzerda”.

“Dit boek”, vervolgt Wijfjes,  “kiest niet zozeer een scherpe positie in de debatten over de aard van de mogelijke onderzoeksconcepten rondom radio. Wel plaatst het de Nederlandse radiogeschiedenis primair in een wereldwijd web van maatschappelijk, politieke en culturele verbanden. Het concentreert zich op de ontwikkeling van luisterpraktijken in een sterk veranderende technologische en culturele context. Het gaat dus niet alleen over wat er gebeurde in de studio’s of over de drijfveren van de maker of de omroeporganisatie, zoals recentelijk nog werd geboekstaafd door Jan Westerhof.

Het gaat ook over de betekenis van radio in bredere verbanden, zoals de muziekcultuur, de journalistiek en de sport. Daarbij is het perspectief om de luistergedragingen in interactie met programma’s te plaatsen. Te lezen is hoe radio instrument werd van politieke en culturele machten en hoe programma’s hielpen om identiteiten te cultiveren en hoorbaar te maken; identiteiten in de overkoepelende Nederlandse cultuur, maar ook in de gedifferentieerde deelidentiteiten waaruit elke cultuur is opgebouwd”.

Dit boek probeert bij gelegenheid van honderd jaar radio reflecties vanuit het verleden te bieden op het ontstaan en de programmatische ontwikkeling van de Nederlandse radio in internationale context. In acht hoofdstukken komen verschillende aspecten aan de orde. De eerste drie bieden een chronologisch-thematisch overzicht van het ontstaan van radio vanuit technologische en sociaal-culturele drijfveren. De internationale context van de specifiek Nederlandse ervaring komt het sterkst naar voren in het eerste hoofdstuk van Huub Wijfjes, waarbij radioarcheologie wordt bedreven. Het bevat een analyse van de verschillende technische doorbraken die impulsen hebben gegeven aan delen van de radiogeschiedenis.

In de twee volgende hoofdstukken wordt die bemoeienis gevolgd, waarbij het doorgaans de vraag is geweest in hoeverre radioprogramma’s een betekenis konden en moesten krijgen voor groepen in de samenleving. Maatschappelijk-ideologische organisaties, Individualisering van cultuur en, de voortschrijdende technologie die radio stuurt naar een vraag.bepaald medium hebben belangrijke invloed gehad op de programmering van radio. Die komen in de andere vijf hoofdstukken aan de orde. Vier daarvan zijn gewijd aan de belangrijkste programmatische poten waarop radio in honderd jaar is gebouwd: muziek en informatie.

De discussie over radio en muziek kent een lange geschiedenis die vooral gekarakteriseerd wordt door de spanning tussen klassiek en populair. Aan elk van deze categorieën is dan ook een apart hoofdstuk gewijd. Philomeen Lelieveldt volgt de moeizame positie van de klassieke muziekcultuur in de radiogeschiedenis en Lutgard Mutsaers de veel minder moeizame relatie van populaire muziek en radio.

Informatie uit politiek, cultuur en maatschappij werd altijd tot de serieuze kant gerekend, terwijl de voor de beleving van luisteraars veel meer bindende sport op het breukvlak van amusement en informatie opereerde. Aan beide soorten is een apart hoofdstuk gewijd. Anya Luscombe volgt de ontwikkeling van nieuws en informatie in de radio en Ruud Stokvis richt zich in het bijzonder op de sport, de programmasoort waarbij als geen ander de vervoering van luisteraars bij live verslagen kenmerkend is. Het boek besluit met een beschouwing van Vincent Kuitenbrouwer over de functie van de Nederlandse radio in de wereld. Hij verbond voor de Tweede Wereldoorlog luisteraars in verschillende delen van het Nederlandse koloniale rijk. Knap geschreven, interessant en onderhoudend. Warm aanbevolen

Huub Wijfjes (°1956) (foto’s) is hoogleraar Geschiedenis van Radio en Televisie aan de Universiteit van Amsterdam en universitair hoofddocent Journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1988 promoveerde hij op een proefschrift over radiocensuur in het interbellum (Radio onder restrictie, uitgeverij IISG). In 1994 stelde hij het overzichtswerk Omroep in Nederland (uitgeverij Waanders) samen. Begin 2002 verscheen mede onder zijn redactie de bundel Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam University Press). In februari 2004 verscheen van zijn hand de omvangrijke en samenvattende studie: Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Boom uitgevers). In september 2009 verscheen bij Boom Uitgevers een omvangrijke studie over de geschiedenis van de VARA, onder de titel: VARA. Biografie van een omroep. Het boek wordt begeleid door een website over hetzelfde thema: biografie.vara.nl.

Huub Wijfjes De radio Een cultuurgeschiedenis 352 bladz. geïllustreerd Boom ISBN 9789024419852