“So klingt nur Deutschland!” Bij de uitgeverij Königshausen & Neumann verscheen een prachtig lees- en kijkboek over Duitsland als muziekland. Het is een hoogstaande muzikale reisgids met kleurfoto’s en besprekingen van Duitslands vele operahuizen en concertzalen. Een prachtboek. Duitsland bezit ongeveer 6000 musea en om en bij de 500 kleine en grote theaters, operahuizen en concertzalen. Wereldwijd werkt wel 25% van alle beroepsmusici in Duitse instellingen. Zij geven zogenaamd “den guten Ton” aan en maken van Duitsland de te bewonderen “Kulturnation par excellence”. Josef Lehmkuhl heeft wel 50 steden bezocht die een operahuis of/en een concertzaal hebben. Dit boek is het verslag van zijn reis. 192 bladzijden met wel 250 prachtige kleurfoto’s brengen de geschiedenis van Duitsland als muziekland sedert de 16de eeuw in beeld. Hij beschrijft de ontwikkeling van de Duitse orkesten en wel 1000 muzikale persoonlijkheden die het Duitse muzieklandschap, “da man nicht nur horen, sondern auch sehen kann”, als Weltkulturerbe, gestalte gaven.
De auteur trof over het ganse land een onvergelijkbaar orkestlandschap aan. In Duitsland zijn er nl. 114 “Kultur-orchester” die in de ongeveer 150 officiële theaters en operahuizen en talrijke concertzalen spelen, en gefinancierd worden door de Bund, de Stadt of de Länder. Onder “Kulturorchester” verstaat men in Duitsland een “Klangkörper die überwiegend ernst zu wertende Musik” speelt. Goed, hé? Daarnaast zijn er nog de kamerorkesten, de privaat georganiseerde Symfonie-orkesten, de radio-orkesten en de vele amateurorkesten en muziekensembles van de zo maar eventjes 24 Musikhochschulen. Dat zouden bij ons de Koninklijke Muziekconservatoria zijn…
In totaal spelen 133 officiële (“staatlich geförderte”) Kulturorchester als Konzertorchester, Rundfunkorchester, of Kammerorchester, met ca. 10.000 musici!, in ongeveer 100 steden. Van de Landeskapelle Eisenach, bestaande uit 24 musici, tot de Staatskapelle Dresden die 159 vaste betrekkingen biedt. Daarnaast zijn er nog de zangers en zangeressen, de om en bij de 280 Privé-theaters, en de ontelbare “freien Orchester”, koren en “Musikgruppen der leichten Muse”. Van alle muziektempels zijn er dertig gebouwd na de tweede wereldoorlog, veelal op dezelfde plaats als waar het oude, maar door bommen vernielde, gebouw stond. Slechts 15 muziektempels zijn voorbeelden van moderne architectuur en zijn jonger dan 30 jaar (bvb. in deze Bochum, Bonn, Dortmund, Duisburg, Essen, Gelsenkirchern, Hamburg en in Münster). Daarnaast zijn er in Duitsland nog 10 moderne Musichall-theaters.
Eén op de drie opera-opvoeringen vindt ergens in Duitsland plaats. Dertig miljoen mensen bezoeken jaarlijks concerten en theatervoorstellingen. Het aantal concertorganisaties bedraagt momenteel 12.000 per jaar! Daaronder 6000 grote, symfonische (orkest)concerten, die door vier miljoen mensen bezocht worden. In een overzichtelijke tabel “Die herausragenden Bauwerke im Musikland Deutschland und ihre Baumeister und Architecten” zijn al deze gebouwen opgenomen met vermelding van de stad, het soort bouwwerk, het jaar van de opening en de naam van de architect(en). Duitsland is lange tijd een bouwwerf geweest maar “eindelijk kunnen we nu met zijn allen”, zoals de auteur opmerkt, “de baustellenfreie Augustusplatz in Leipzig bewonderen vanuit het wereldberoemd Gewandhaus, en kunnen we de muziekarchitectuur op ons laten inwerken alsook het surrealistisch spiegelbeeld van de 714 vierkante meter tellende plafondschildering “Gesang vom Leben” in neo-Sezession-stijl van Sighard Gille.
De bezochte en besproken steden zijn alfabetisch geordend en zijn telkens voorzien van een kader waarin de diverse websites zijn opgenomen waarop de lezer terecht kan voor verdere informatie. Eerst schetst de auteur bij wijze van inleiding de Europese muziekgeschiedenis met bijzondere aandacht voor de ontwikkelingen in Duitsland. Zelden heb ik zo’n heldere, voor iedereen leesbare tekst gelezen. Josef Lehmkuhl vertelt eerst over het oudste muziekdocument “musica enchiriades” uit de 9de eeuw van de abdij Essen-Werden en de Minnezangers en Meesterzangers, om dan in de 16de eeuw te belanden bij Lassus, die als Hofkapellmeister, de Italiaanse muziek introduceerde in München. In 1502 werd de Hofkapelle in Kassel opgericht, waardoor het huidige Staatsorchester en de Sächsische Staatskapelle Dresden, die gegroeid is uit de in 1548 opgerichte Hofkapelle van Moritz von Sachsen, de oudste orkesten van Duitsland zijn. Schütz componeerde de eerste Duitse opera en in de 17de eeuw groeiden de eerste strijkorkesten. In de loop van de 18de eeuw nam de bouw van wereldlijke muziekarchitectuur toe.
Het eerste Duits operahuis werd in 1657 in München aan de Salvatorplatz geopend. In 1667 volgde het Klengelsche Opernhaus am Taschenberg in Dresden, in 1678 het eerste “vom Bürgertum getragene Opernhaus” aan de Gänsemarkt in Hamburg, en in Leipzig bouwden de Stadtväter in 1693 een bürgerliches Musiktheater. Muzikaal hoogtepunt van heel die evolutie, zo schrijft Lehmkuhl, waren de vijftig opera’s van Gluck. In de 18de eeuw hielden de Landesfürsten er in hun Residenzstädte, hun Hofkapelle op na. Interessant is ook dat in dit nauwelijks vijf bladzijden tellend, maar magnifiek geschreven overzicht, drie tabellen zijn opgenomen met wanneer, welke belangrijke muziektempels in de loop der tijden werden geopend.
De Hoforchester groeiden uit tot “Klangkörper” en de “melodia germania” van de Mannheimer Schule oogste overal bewondering. In de loop van de 18de eeuw verschenen ook de eerste muziekuitgeverijen, en de 19de eeuw, waarin “Philosophen und Physiker sich beschäftigten mit Musik”, zag de groei van Hausmusik. De eeuw kende “Gottbegnadete” genieën waarvan er zelfs één, Richard Wagner uiteraard, zelfs door een Koning, “Gottmensch und Erlöser” werd genoemd. De 19de eeuw zag de bouw van prachtige architecturale statussymbolen voor de ervaring van muziek als “ausdruckung van het unsagbare” tijdens de allabendliche concert- en operabezoeken van de “gesellschaftspolitische Bildungsbürger”. De 20ste eeuw kende dan weer dank zij Reis, Edison en Emil Berliner, de uitvinding van het “Übertragen von Tönen über elektrische Leitungen”. Door het “geschriebene Laut” (de fonoplaat) kon „die Musik bald durch den äther, ohne Kabel gesendet werden“. In 1913 werd in Berlijn voor de eerste keer een plaatopname gemaakt van een symfonie, in 1920 werd voor de eerste keer een kerstconcert door de radio uitgezonden en in 1923 werd in Berlijn het eerste Radio-symfonie-orkest opgericht.
Wat met de muzikale toekomst? Wat zal er geworden van de Muziek, “einst sakrales Gotteslob” en vervolgens een “elitäres Freizeitvergnügen für Auserwählte“, wanneer slechts een paar miljoen Musik-Freunde, het moeten opnemen tegen een monstrueuze groep van 50 miljoen Duitsers “die mit Klassik nichts am Hut haben”? Als U weet dat wanneer BVB Dortmund thuis speelt, er meer mensen gaan kijken dan er mensen gaan kijken naar alle opera-opvoeringen in Dortmund over een heel jaar samen, dan beseft U dat het “Erleben von Musik in Sälen und Häusern, in Schlössern von Königen und Fürsten”, dat de grandioze “Symbiose von Hören und Sehen”, waakzaamheid en doelgerichte, structurele controle vergt van zeer gespecialiseerde vakmensen. Maar het moeten dan ook vakmensen zijn die beseffen dat ze meer, veel meer mensen moeten bereiken dan die kleine groep “songenannten Besserverdiener”. Dat die kleine groep, die door “finanzierung mit Steuergeldmillionen” georganiseerde concerten en operavoorstellingen bezoekt, niet in het minst garant staat voor een verzekerde muzikale toekomst. Dat moeten die vakmensen meer dan ooit beseffen. Laat ons daarom samen gaan zitten en laat ons beginnen alle, maar dan ook alle aandacht te richten op de plaats van (klassieke) muziek in het onderwijs, want, “Ohne Musikerziehung ist die Schule ein Irrtum“.
Musikland Deutschland. Eine Reise durch ein Kulturerbe mit Josef Lehmkuhl Duits 192 bladz. geïllustreerd Uitg. Königshausen & Neumann ISBN 978-3-8260-4956-9