Toen Groothertog Vladimir aan Serge Diaghilev voorstelde een nieuw gezelschap op te richten met dansers van het Mariinsky-theater en het Bolshoi, was het Vaslav Nijinsky, een danser van het Mariinsky, die als één van de eersten, Diaghilev contacteerde.
De Ballets Russes maakten hun West-Europees debuut in het Théâtre du Châtelet (foto) in Parijs op 19 mei, 1909. Het nieuw gezelschap van Diaghilev overweldigde het publiek met de rijkdom aan choreografie en decors, de kwaliteit van de muziek en de schittering en expressie van de dansers. Nijinsky bood in het bijzonder een combinatie van bravoure en dramatische kracht aan waardoor hij zijn naam vestigde als één van de grootste uitvoerders in de geschiedenis van de dans. In het Théâtre du Chatelet in Parijs brachten de Ballets Russes hun eerste producties, alle in een choreografie van Michail/Michel Fokine (foto).
Een chronologisch overzicht :
1909
Le Pavillon d’Armide, muziek van Tcherepnin, decors en kostuums van Alexandre Benois, Les Danses polovtsiennes uit Prince Igor, muziek van Alexander Borodin, decors en kostuums van Nicolas Roerich, Le Festin, muziek van A.Glazunov, M. Glinka, M. Moessorgski, N. Rimski-Korsakov, P.I.Tsjaikofski, kostuums van Léon Bakst, Benois, Bilibin, en Korovin
Les Sylphides, muziek van Frédéric Chopin, decors et kostuums van Alexandre Benois, Cléopâtre, muziek van Nikolai Rimski-Korsakov, Mikhail Glinka, Sergei Taneyev, Nikolai Tcherepnin, Modest Moessorgski, en Aleksander Glazunov, decors en kostuums van Léon Bakst
1910
Carnaval, Michel Fokine, muziek van Robert Schumann, decors en kostuums van Léon Bakst
L’Oiseau de feu (de Vuurvogel), muziek van Igor Stravinski, kostuums van Léon Bakst
Shéhérazade, muziek van Nikolaï Rimski-Korsakov, decors et kostuums van Léon Bakst
1911
Narcisse, muziek van Nicolaj Tcherepnin, decors en kostuums van Léon Bakst
Petrouchka, muziek van Igor Stravinski, decors et kostuums van Alexandre Benois, Sadko, muziek van Nikolaï Rimski-Korsakov, decors et kostuums van Boris Anisfeld.
Le Spectre de la rose, muziek van Carl Maria von Weber, decors en kostuums van Léon Bakst.
1912
In 1912 brachten de Ballets Russes een eerste productie in een choreografie van V. Nijinski, L’Après-midi d’un faune. Tot dan waren alle balletten in choreografie van Fokine.
Sergej Diaghilev (1872–1929) (foto) was de stichter van de Ballets Russes. Aanvankelijk organiseerde hij tentoonstellingen in Sint-Petersburg en was hij adviseur van het Marinski Theater. Tussen 1898 en 1904 was hij redacteur van het luxueus tijdschrift “Mir iskusstva” (De wereld van de kunst). In 1906 organiseerde hij in het Petit Palais in Parijs een grote overzichtstentoonstelling van Russische schilderkunst, van middeleeuwse iconen tot eigentijdse kunst. In 1908 bracht hij Boris Godoenov met Sjaljapin in de hoofdrol en op 19 mei 1909 begon Diaghilev met een serie van twintig balletseizoenen in Parijs.
Tijdens twee decennia zouden er om en bij de 70 producties komen! Hij zette dansers als George Balanchine, Mathilde Kschessinska, Michel Fokine, Vera Karalli, Tamar Karsavina, Serge Lifar, Alicia Markova, Léonide Massine, Bronislawa Nijinska, Vaslav Nijinsky, Anna Pavlova, Ida Rubinstein and Lydia Lopokova in. Eerst bracht hij Prins Igor van Borodin maar algauw gebruikte hij eigentijdse muziek van Igor Stravinsky, Claude Debussy, Maurice Ravel, Erik Satie, Richard Strauss, Sergej Prokofjev, Francis Poulenc e.a.
Zijn huischoreograaf was aanvankelijk Michel Fokine (1880-1942). Samen ontwikkelden zij een nieuwe balletvorm waarin de dramatische eenheid van een dansvoorstelling werd benadrukt. Het eind van de negentiende eeuw gaf een vrijere ontwikkeling te zien in de toepassing van tonaliteit, harmonie, ritme en metrum. Tot die tijd hadden strakke harmonische schema’s het ritme in een vrij ongecompliceerd patroon gehouden. Maar rond de eeuwwisseling werden harmonie en metrische middelen meer rigide toegepast en werden ze onvoorspelbaar. Beide benaderingen hadden een bevrijdend effect op het ritme. Dit had invloed op de dans. Diaghilev was een pionier in het gebruiken en omvormen van nieuwe muziekstijlen en droeg zo bij tot de ontwikkeling van de moderne dans. De dansers moesten wel wennen aan de nieuwigheden. Toen Ravel in 1912, in het laatste deel van zijn ballet Daphnis en Chloë, een 5/4 maat gebruikte, zongen de dansers tijdens het oefenen steeds Ser-ge-dia-ghi-lev om het juiste ritme te kunnen onthouden.
Sergej Diaghilev leidde o.a. volgende producties: Les femmes de bonne humeur (D.Scarlatti/Tommasini), La Boutique fantasque (Rossini/Respighi), Le Chant du Rossignol (Stravinsky) , Daphnis et Chloé (Ravel), L’Oiseau de Feu (Stravinsky), Petrouchka (Stravinsky), Parade (Satie), Les Biches (Poulenc), Oedipus Rex (Stravinsky), Mavra (Stravinsky), l’Après-Midi d’un Faune (Debussy), Pulcinella (Pergolesi/Stravinsky), Les Noces (Stravinsky). en le Train Blue (Milhaud), een ballet in één akte van Bronislava Nijinska (zus van Vaclav), op een libretto van Jean Cocteau, met decors van Henry Laurens, en kostuums van Gabrielle (Coco) Chanel. Het doek op de scène was ontworpen naar een schilderij van Pablo Picasso. Het gezelschap ging jaarlijks op tournee en was in 1922 te gast in het kursaal van Oostende aan de Belgische kust.
Hun laatste productie was Le fils prodigue op muziek van Sergei Prokofiev in een chreografie van George Balanchine en decors en kostuums ontworpen door Georges Rouault. Na de dood van Diaghilev in 1929, in Venetië, leidden Wassily de Basil en René Blum (de broer van Léon Blum, van 1936 tot 1938, premier van Frankrijk) vanaf 1931, het gezelschap onder de naam Ballet Russe de Monte Carlo. René Blum werd door Prins Louis II van Monaco uitgenodigd om Les Ballets de Monte Carlo te leiden. René Blum was, als joodse Fransman, één van de 743 burgers, die in de vroege ochtend van 12 december 1941, op bevel van von Stülpnagel, opgepakt werden en vermoord werden in Auschwitz.
Het Théâtre Mogador (foto) (rue de Mogador, 9ème) in Parijs, opgericht in 1913, was de thuishaven van Mistinguette en van de Ballets Russes. Het theater was ook bekend voor de opvoeringen van No, no, Nanette (1930), L’Auberge du Cheval blanc (1930) en Ça c’est parisien (1937).
Léon Bakst (foto) werd in 1866 in Grodno (tegenwoordig Wit-Rusland) geboren als de zoon van een joodse Talmoed onderwijzer. Hij studeerde aan de Keizerlijke Academie der Schone Kunsten. Voor zijn eerste tentoonstelling in 1889 nam hij de naam Bakst aan, die verwees naar de naam van zijn grootmoeder langs moeders zijde, die Baxter heette. Van 1893 tot 1897 leefde hij voornamelijk in Parijs. Reeds daarvoor had hij kennisgemaakt met de groep kunstenaars en schrijvers rond Serge Diaghilev en Alexandre Benois, waaruit later de Mir Iskoesstva (Wereld van Kunst) beweging is ontstaan. In 1899 richtte Diaghilev het gelijknamige tijdschrijft Mir Iskoesstva op. Illustraties voor dit tijdschrift maakten Bakst beroemd. Tussen 1901 en 1910 schilderde Bakst vele portretten en gaf hij les aan de kinderen van Groothertog Vladimir Aleksandrovitsj.
In 1902 kreeg hij een opdracht van tsaar Nicolaas II om de “Bijeenkomst van Russische zeelui in Parijs” te schilderen. Vanaf ongeveer 1908 werkte Bakst voornamelijk als decorontwerper, eerst voor verschillende Russische toneelgezelschappen, later voor de in Parijs gevestigde Ballets Russes die onder leiding van Diaghilev door Europa trokken. Bakst ontwierp de decors voor Cleopatra (1909), Sheherazade (1910), Carnaval (1910), Narcissus (1911) en Daphnis en Chloe (1912). Gedurende deze periode werd Bakst een van Europa’s populairste kunstenaars. Zijn ontwerpen voor les Ballets Russes oefenden een grote invloed uit op de mode en op het interieurontwerp.
Bakst werd een society figuur die exclusieve mode ontwierp en die de inrichtingen verzorgde van luxueuze interieurs. Zijn theaterontwerpen zouden een blijvende indruk achterlaten, o.a. bij Pablo Picasso, die Bakst zeer waardeerde en een portret van hem tekende (1921). Tijdens zijn bezoeken aan Sint-Petersburg bleef Bakst lesgeven o.a. aan Marc Chagall. In 1914 werd Bakst lid van de Keizerlijke Academie der Schone Kunsten. In 1918 brak Bakst met Diaghilev en Les Ballets Russes. Hij overleed in 1924 in Parijs.
Vaslav Nijinsky (1889-1950) begon zijn carrière als choreograaf in 1912 met een ballet op muziek van Debussy “Prélude à L’ après-Midi d’un faune” dat op het gelijknamig gedicht uit 1876 van Mallarmé (1842-1898) was gebaseerd. De frontispice van de eerste uitgave van l’Après-midi d’un faune was gelÏllustreerd door Édouard Manet.
Tijdens de lunch in het Savoy Hotel in Londen, trok Nijinsky diagrammen op het tafelkleed, waarmee hij een ballet schetste van een tennisspel in een tuin dat door het neerstorten van een vliegtuig wordt onderbroken. „In geen geval ging het om een romantisch decor op de manier van Bakst,“ meldt de schilder Jacques-Emile Blanche (1861-1942), die aanwezig was. „Er was geen corps de ballet voorzien, geen ensembles, geen variaties, geen pas de deux, alleen een jongen en twee meisjes in flanel, en ritmische bewegingen.“ Debussy, die ook niet echt van de Faune van Nijinsky had gehouden, vond Nijinsky’s idee aanvankelijk „idioot en onmuzikaal“. Pas na verdubbeling van het honorarium stemde Debussy toe en volgde hij nauwkeurig het extreem gedetailleerd libretto van Nijinsky. “Jeux” was geboren.
Het beeld op het graf (foto) van Vaslav Nijijnski op het Cimetière Montmartre in Parijs, geschonken door Serge Lifar, toont Nijinski als de pop Petroesjka. Nijinski (foto) leed vanaf 1919 tot zijn overlijden in 1950 aan schizofrenie en werd behandeld door de Zwitserse psychiater Eugen Bleuler (1857-1939) die de begrippen schizofrenie en autisme bedacht.
Igor Stravinsky and the Ballets Russes DVD & BLU-RAY Mariinsky Orchestra and Ballet Valery Gergiev Bel Air Classiques BAC441