De Orgelsonates, BWV 525-530 van Johann Sebastian Bach zijn een verzameling van zes sonates in triosonatevorm. Elk van de sonates heeft drie bewegingen, met drie onafhankelijke partijen, verdeeld over de twee klavieren en het obbligato pedaal van het orgel. Ontdek ze hier, gespeeld op twee klavecimbels.
De verzameling werd eind 1720 in Leipzig samengesteld en bevatte bewerkingen van Bach uit vroegere cantates, orgelwerken en kamermuziek, evenals enkele nieuw gecomponeerde bewegingen. De zesde sonate, BWV 530, is de enige waarvoor alle drie bewegingen, speciaal voor de collectie werden gecomponeerd. Wanneer het op een orgel wordt gespeeld, wordt de tweede partij vaak een octaaf lager op het tweede klavier gespeeld met de juiste registratie. Mogelijks waren de sonates gedeeltelijk bedoeld voor privéstudie om de orgeltechniek te perfectioneren. Ze konden ook gespeeld worden op een pedaalclavichord (foto). De sonates worden algemeen beschouwd als één van Bachs meesterwerken en als een van zijn moeilijkste composities voor orgel.
In zijn “Über Johann Sebastian Bachs Leben, Kunst und Kunstwerke” uit 1802, werden volgens Bachs eerste biograaf, Johann Nicolaus Forkel, de zes sonates gecomponeerd voor zijn oudste zoon, Wilhelm Friedemann (geb. 1710), en werden ze samengesteld tussen 1727 en 1730. Forkels bewering komt voor in het hoofdstuk over de “Orgelstukken”, waarin ze werden beschreven als “Sechs Trio für die Orgel mit dem obligaten Pedale”.
De eerste beweging van Sonata IV is een arrangement van de achtste beweging van de Cantate “Die Himmel erzählen die Ehre Gottes” (BWV 76), en de tweede beweging van Sonata III werd vervolgens door Bach gearrangeerd voor fluit, viool en klavecimbel als tweede beweging van zijn Concerto in la klein (BWV 1044). Slechts een half dozijn bewegingen zouden speciaal voor de zes Sonates zijn gecomponeerd, de rest waren arrangementen van bestaande orgel- en instrumentale werken. De tonaarden werden zorgvuldig gepland met drie grote en drie kleine terts toonaarden, en de verzameling als geheel was een mooi voorbeeld van Italiaanse kamermuziek, die laat zien wat kan worden gedaan met trio’s, nl. concerto ritornello in nr. VI/1, rondo-fuga in IV/3, binaire langzame en snelle bewegingen in I, da capo-vormen in V/1 en III/1, en fugal-finales in IV en VI.
Werken voor één bepaald instrument konden ook worden gearrangeerd en aangepast voor verschillende instrumentale combinaties. Zo werden de Vioolconcerti in E (BWV 1042), la klein (BWV 1041) en het dubbel vioolconcert in re klein (BWV 1043), gearrangeerd als klavecimbelconcerti, maar één toon lager getransponeerd. Het klavecimbelconcert in re klein(BWV 1052), zelf beschouwd als een arrangement van een verloren gegaan Vioolconcerto, werd in de Cantate “Wir müssen durch viel Trübsal” (BWV 146) ook herschikt als een orgel sinfonia en hergebruikt voor het openingskoor. Het Brandenburgs Concerto no. 3, voor negen strijkers en basso continuo, kreeg hobo’s en hoorns toegevoegd voor de versie in de Cantate “Ich liebe den Höchsten von ganzem Gemüte” (BWV 174), en de Prelude van de solo-viool Partita in E (BWV 1006) werd volledig opnieuw gearrangeerd als de Sinfonia in D voor orgel obbligato, drie trompetten, pauken, hobo’s en strijkers in de Cantate “Wir danken dir, Gott, wir danken dir” (BWV 29).
Het lijdt geen twijfel dat reeds bestaand muzikaal materiaal vaak werd gemoderniseerd en vaak uitgebreid voor verschillende instrumenten en contexten, net als een meester-vakman die nooit zijn materialen verspilt maar ze herwerkt als gevolg van nog meer verbeeldingskracht, intellectueel doorzettingsvermogen en de wens om de structuur en het maximaal potentieel inherent aan elke compositie, te benutten. De balans tussen lyrische poëzie en formeel denken, samengebracht in bijna vocale dans- en melodiebewegingen, treffen we ook aan in kamermuziek van Mozart. Mozarts 6 Preludes en Fuga’s voor viool, altviool en cello, K.404a, zijn nl. arrangementen van fuga’s van Wilhelm Friedemann en Johann Sebastian Bach. Enkel 4 preludes, adagio’s, zijn originele composities van Mozart.
De waarde van dergelijke arrangementen is dat ze vaak meer inzicht geven in de compositieprocessen en dat ze vaak het potentieel hebben om nieuwe inzichten en verschillende karakters te presenteren die misschien niet zo duidelijk waren in de originele versies. Ze hebben ook het potentieel om het publiek een frisse kijk te geven op werken die voorheen als ‘vertrouwd’ werden beschouwd. “Mijn rechtvaardiging voor het ordenen van deze werken voor twee klavecimbels”, zo vertelt David Ponsford in het bijbehorend boekje, “komt voort uit het voorwoord van François Couperins “L’apothéose de Lully” uit 1725, waarin hij de manier beschrijft waarop hij vaak triosonates speelde op twee klavecimbels, “Trio’s kunnen gespeeld worden op twee klavecimbels. Ik speel ze met mijn gezin en leerlingen met succes, namelijk door de eerste hoge partij en de bas te spelen op een van de klavecimbels; en de tweede hoge partij en dezelfde bas op het ander klavecimbel, afgestemd op dezelfde toonhoogte. Nu is het hoogst onwaarschijnlijk dat Couperin Bachs orgeltrio-sonates kende, maar een van de muzikale missies van Couperin was om gelijke status te geven aan Italiaanse en Franse stijlen, en veel van zijn triobewegingen zijn geschreven in de Italiaanse stijl, vooral in deze van Corelli.”
Evenzo zijn Bachs Triosonates Italiaans van stijl, aangezien ze voortgekomen zijn uit de door Corelli ontwikkelde Sonata da chiesa in drie bewegingen. “Daarom”, zo vervolgt hij, “was het experiment om Bachs orgeltrio-sonates te arrangeren, voor mij te verleidelijk om er aan te weerstaan. Bovendien worden er met twee klavecimbels waarvan de klavieren tot aan de onderste FF reiken, een kwint lager dan het orgel, mogelijkheden geboden om de bas een octaaf lager te spelen, op zowel 8 voet als 16 voet toonhoogte, en beide klavecinisten hebben de mogelijkheid om enkele continuo-akkoorden in te vullen wanneer zich de kansen voordoen. Het resultaat is een transformatie, waardoor de Triosonates een karakter krijgen dat niet beter of slechter is dan interpretaties op het orgel, maar heel anders en zeker niet minder spannend.”
De bijzondere instrumenten die op deze opname worden bespeeld, zijn beide gebouwd naar historische instrumenten. Andrew Garlick bouwde zijn klavecimbel naar een model van Jean Claude Goujon (Parijs, 1749), en het klavecimbel van Huw Saunders werd gebouwd naar een model van Johann Heinrich Harrass (GrossBreitenbach, begin 18de eeuw). Beide instrumenten hebben twee klavieren en hebben dezelfde specificaties. Deze heel, heel bijzondere versie van Bachs Triosonates werd opgenomen in Syde Manor Tithe Barn in Gloucestershire en voor de Recording & editing tekende de Engelse hoboïst en multi-instrumentalist, Paul Arden-Taylor, principal oboe van het English Symphony Orchestra, leider van het English Wind Ensemble en lid van o.a. het Praetorius Consort, het London Baroque Trio en King Henry’s Consort. Niet te missen!
J.S. Bach Trio Sonatas BWV 525-530 for two harpsichords David Ponsford David Hill cd Nimbus NI 6403