Isaac Albeniz (1860-1909), de vooraanstaande Spaanse componist, was een productieve componist, vooral van pianomuziek. Hier gepresenteerd is een verzameling van zijn werken uitgevoerd door de gevierde pianist, Martin Jones. In deze collectie zijn stukken opgenomen die bij het overlijden van Albeniz onafgewerkt waren en door Martin Jones werden voltooid. Isaac Albeniz ontwikkelde zich van wonderkind tot virtuoos. Op het hoogtepunt van zijn carrière als pianist maakte hij de gestage transformatie door van een briljant vertolker naar een componist met charme en diepgang. De tijd die hij tussen 1885 en 1889 in Madrid doorbracht, bleek doorslaggevend. In die tijd verliet hij de trivialiteit van de soirées van de burgerlijke middenklasse, om de vrijere en hogere artistieke regionen van “Iberia” op te zoeken. Dit zou leiden tot één van de grootste prestaties in de geschiedenis van de pianoliteratuur.
Albéniz demonstreerde, vergrootte en overtrof met de indrukwekkende en uiterst verfijnde techniek van een muzikaal genie, de ziel en de gevoeligheid van de Spaanse muziek, door populaire thema’s te stileren tot hun virtuele abstractie, waarbij alleen het ritme als structureel element behouden bleef. Volgens Manuel de Falla lag de schoonheid van de Suite “Iberia” en de onvergelijkbare waarde voor Spanje daarenboven in het feit dat het voor de Spanjaarden een sfeer en een tijdperk vertegenwoordigde dat voor altijd voorbij was. Het verklankte zowel heftigheid als melancholie die dit werk in hun greep krijgen. Het biedt een laatste blik op een verdwijnende wereld, de zwakke geur van een tijd die wordt opgeroepen in zijn vervagende lichtjes met het spookachtige ritme van de toekomst. In Iberia was de herfstromantiek van Albéniz uitgesproken. Hij bewoog zich daarna in de richting van het impressionisme en zou tenslotte een beslissende invloed moeten hebben op Debussy, die urenlang Iberia speelde met obsessief plezier, een paar jaar voordat hij zijn eigen Iberia componeerde.
In de box ontdekt u España Souvenirs (1899), Estudio Impromptu op. 56 (1886), Azulejos (1909) (nr. 1, Prelude) voltooid door Martin Jones, 5 Cantos de España, op. 232, “Champagne wals”, “Navarra” voltooid door Martin Jones, 4 boeken Iberia (1909), “La Vega” uit de Suite Alhambra,, Pavana muy fácil para manos pequeñas, op. 83, de Sonate nr. 5 op. 82 (1887), Rapsodia Espanola op. 70 (1886), Suite española op. 47 (1882-1889) en de Tango uit 6 Hojas de Album op. 165.
“La vega”, gecomponeerd rond 1898 voor de suite “Alhambra”, vertegenwoordigde de eerste vruchten van zijn volwassen stijl en was een voorbode van de schittering van “Iberia”. Tot het einde van de jaren 1880 had de muzikale taal van Albéniz nl. meer te danken aan de romantische stijl van Schubert, Chopin en Liszt. Het eenvoudig charme- en pastichekarakter van de “Champagne Waltz” en de snelle patroonfiguur van de “Estudio Impromptu”, compleet met langzame episode in de stijl van Chopin, waren wel inventief, maar waren nog niet herkenbaar als het werk van Albéniz zoals hij dat later zou ontwikkelen. Dit geldt ook voor de 5de Pianosonate, ambitieus qua schaal en reeds een getuigenis van het groeiend zelfvertrouwen van de 27-jarige componist. De formele structuur, een substantiële eerste en langzame beweging, een kort scherzo en een finale, doen denken aan de verhoudingen van Chopins Sonate in si-klein, en in de laatste beweging, aan Scarlatti.
Albéniz zou 7 pianosonates hebben gecomponeerd, misschien wel meer, maar alleen de nummers 3, 4 en 5 zijn volledig bewaard gebleven. De “Suite española”, een paar jaar eerder gecomponeerd dan “La vega”, is een verzameling impressies van verschillende plaatsen in Spanje, uitgedrukt in de dans- en zangvormen die inheems zijn in de respectievelijke gebieden. De twee hier opgenomen delen uit de korte suite “España” werden rond 1899 gecomponeerd en waren ook bedoeld voor “Alhambra”.
In 1883 vestigde Albéniz zich in Barcelona en besloot onder invloed van de musicoloog Felipe Pedrell, voortaan ‘Spaanse muziek’ te componeren. Intussen huwde hij met Rosita Jordana (foto). Met de “Rapsodia Espanola” uit 1886 begon Albeniz duidelijk de unieke ‘Spaanse’ stijl te begrijpen. De langzame introductie zorgt voor een duidelijke Iberische sfeer, waaraan de componist doorgaans vasthoudt naarmate het werk dramatischer wordt. De Pavana maakt indruk door zijn stille terughoudendheid, en doet denken aan de korte karakterstukken van de Franse klaviercomponisten Claude Balbastre (1724-1799) en Jean-Phillipe Rameau (1683-1764) en aan de klaviermuziek van Albéniz’ niet-verwante, Spaanse voorganger, Mateo Albéniz (ca.1755-1831), Maestro de Capilla in San Sebastián en Logroño.
De suite “Cantos d’espana” werd voor het eerst gepubliceerd in 1892 als een reeks van drie korte stukken (Prelude, Orientale en Sous le palmier). In de editie van 1898 werden twee stukken Córdoba en Seguidillas toegevoegd. Ondanks de naam is “Orientale” stevig gebaseerd op Andalusische dansthema’s. In “Sous le palmier” combineerde Albéniz een zachte liturgische melodie met de fel contrasterende ritmes van een tango als een beangstigend gevoel van iets dat onaf is, of misschien niet kan worden verzoend. De legendarische Córdoba, een stad rijk aan zowel christelijke als Moorse culturen, klinkt in sterk contrasterende episoden.
Albéniz componeerde de suite, eigenl. vier boeken met twaalf (4 x 3) muzikale impressies, “Iberia”, in Parijs tussen 1905 en 1908, ten tijde van het muzikaal impressionisme. Hij vertaalde Spaanse volksmuziek in Liszts transcendentale techniek, verweven met idiomen van Ravel. Ravels stijl bevatte nl. o.a. Spaanse ritmen, vaak met een typisch Spaanse sfeer en Albéniz werd beïnvloed door het Frans impressionisme. Albéniz en Ravel kruisten de Pyreneeën in tegengestelde richtingen, ademden wederzijds de buitenlandse invloeden en gebruikten ze om hun werk te verrijken.
“Iberia” bestaat uit vier boeken met ‘impressies’ van Spanje, met de nadruk op Andalusië. Alleen “El Corpus Christi en Sevilla” is een programmatische representatie, de religieuze processie komt dichterbij en neemt toe in opwinding, voor de avond valt over de viering en een deel van de hymne, Tantum ergo weerklinkt. De eerste twee boeken zijn het meest impressionistisch. Albéniz verklankte in “El puerto”, het vissersdorp Santa María aan de baai van Cádiz, en liet zich inspireren door Rondeña en Triana, beide vernoemd naar plaatsen in en buiten Sevilla.
Joaquín Malats y Miarons (1872-1912) (foto) was een Spaans-Catalaanse pianist en componist aan wie Albéniz het grootste deel van “Iberia” heeft opgedragen. Joaquín Malats was een vertegenwoordiger van de Catalaanse Pianoschool. De Catalaanse pianistenschool werd halverwege de 19de eeuw opgericht door de Liszt en Zimmermann-student, Pedro (Pere) Tintorer y Segura (1814-1891), via zijn opleiding aan het Conservatori del Liceu. De school werd aan het conservatorium van Barcelona verder uitgebreid door Tintorers leerling, Joan Baptista Pujol (1835-1898).
Twee belangrijke vertegenwoordigers van deze school waren Enric Granados en Isaac Albéniz. Granados breidde deze school verder uit in zijn privéacademie en werd later de “Acadèmia Marshall” in Barcelona. In de Catalaanse Pianistenschool werd veel nadruk gelegd op virtuositeit en uitstekende interpretatie. De grote vitaliteit van de Catalaanse klassieke muziekcultuur, die zich verder ontwikkelde vanaf de oprichting van de Catalaanse pianistenschool, werd stilaan ook zichtbaar in de Catalaanse gitaristenschool en bij de eerste Catalaanse dirigenten, Antoni Nicolau (1858–1933), Joan Lamote de Grignon (1872-1949) en Jaume Pahissa i Jo (1880–1969).
Na een uitvoering van “Triana” door Joaquin Malats, begon Albéniz aan het tweede paar boeken van Iberia. De invloed van Malats was duidelijk zichtbaar in de toegenomen densiteit van de textuur van het laatste boek, dat vooral veeleisend is voor de pianist. “El Albaicín” stelt de zigeunerwijk van Granada voor en werd vooral bewonderd door Debussy. “El polo” is een Andalusische dans. “Lavapiés” is een gebied van Madrid en is in feite de enige niet-Andalusische beweging van de suite. Het vierde boek bestaat uit “Málaga”, passend voorgesteld door een malagueña, “Jerez”, een beweging die de delicate architectuur van de regio weergeeft, en “Eritaña”, een drinkplaats buiten Sevilla, die het werk een pittige, wervelende finale geeft.
Een andere beweging, “Navarra”, werd door Albéniz samengesteld om deel uit te maken van het vierde boek van “Iberia”. Hij beschouwde het echter als ‘plebeiaans’ en verving het door “Jerez”. “Navarra” werd niet afgemaakt en werd voltooid door Martin Jones. Albéniz begon de suite te orkestreren, maar was niet tevreden met de resultaten. Hij vroeg aan de violist en componist Enrique Fernández Arbós om de taak voor hem te voltooien. Arbós orkestreerde uiteindelijk enkel Triana, El Albaicin en Navarra.
De rest van de suite bleef alleen bestaan als pianopartituur, tot de erfgenamen van Albéniz de Spaans-Amerikaanse componist Carlos Surinach (1915-1997) benaderden, die in 1954 de rest van de suite orkestreerde. Surinach was de gewezen dirigent van het Orquesta Filharmónica Barcelona en het Orquesta de Gran Teatro del Liceo, die in 1947 naar Parijs was vertrokken en gastdirigent was in verschillende Europese steden. In 1951 emigreerde hij in de Verenigde Staten, waar hij een succesrijk componist voor dansmuziek werd. Daar componeerde hij drie balletten voor de bekende choreograaf Martha Graham, Het laatste werk van Albéniz, “Azulejos”, was bij zijn overlijden in 1909 onafgewerkt. Het werd in 1911 voltooid door Granados, maar wordt hier wordt de versie met Martin Jones’ eigen voltooiing uitgevoerd.
Martin Jones is één van de meest gewaardeerde solo-pianisten van Groot-Brittannië sinds hij voor het eerst internationale aandacht kreeg in 1968 toen hij de Dame Myra Hess Award ontving. In hetzelfde jaar maakte hij zijn debuut in Londen in de Queen Elizabeth Hall en zijn debuut in New York in Carnegie Hall. Sindsdien speelde hij recitals en concerten aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. Hij is een productieve artiest en zijn vele grote projecten omvatten de complete werken voor piano solo van Mendelssohn, Brahms, Debussy, Grainger, Stravinsky, Korngold, Szymanowski, Granados, Guastavino, Mompou, Ernesto Halffter, Joaquin Nin, Has Gál, Jean Françaix, Jean Roger-Ducasse en Alan Richardson.
Isaac Albéniz Martin Jones, piano 4 cd Nimbus NIM 1711