Naast de indrukwekkende orkestklank van het symfonisch gedicht, “La Procesión del Rocío”, uit 1912 en de Danzas fantásticas, opus 22 uit 1920, wendde Turina zich tussen 1909 en 1945, zijn leven lang, tot de piano voor het creëren van dansen, suites en innemende, suggestieve miniaturen.
Het eerste instrument van Joaquín Turina Pérez (1882-1949) was accordeon. Hij studeerde in zijn geboortestad, Sevilla, harmonieleer en contrapunt bij García Torres en piano bij Enrique Rodríguez. In 1902 werd hij leerling van José Tragó aan het Real Conservatorio Superior de Música de Madrid en van 1905 tot 1914 woonde hij in Parijs. Hij studeerde er piano bij Moritz Moszkowski (1854–1925) en compositie bij Vincent d’Indy aan de Schola Cantorum, kwam in contact met grote figuren uit het muziek- en cultuurleven en werd bevriend met Debussy, Ravel en Florent Schmitt.
Isaac Albéniz moedigde hem aan om zich als componist op de Andalusische volksmuziek te concentreren. Deze nieuwe invloed werd meteen duidelijk in zijn pianosuite “Sevilla” uit 1908 en in zijn Strijkkwartet uit 1910. Al voor het einde van zijn Parijse tijd was Turina zeer bekend in Madrid, omdat Enrique Fernández Arbós zijn symfonisch gedicht, “La Procesión del Rocío”, daar met groot succes had gedirigeerd. Nadat hij in 1914 tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Madrid terugkwam, werkte hij als dirigent bij het Teatro Real.
In 1908 trouwde hij met Obdulia Garzón (foto) voor wie hij in 1919 de Danzas fantásticas componeerde. Samen met de Falla keerde hij in 1914 terug naar Madrid, waar hij werkte als componist, leraar en criticus. In de eerste maanden van 1929 bezocht hij Havana, Cuba, en in 1931 werd hij professor compositie aan het Koninklijk Conservatorium van Madrid.
Zijn werken omvatten de opera’s Margot (1914) en Jardín de Oriente (1923), de Danzas fantásticas (1919, versies voor piano en voor orkest), La oración del torero (eerst geschreven voor een luitkwartet, daarna strijkkwartet en vervolgens voor strijkorkest) , kamermuziek, pianowerken, stukken voor gitaar en liederen. Zijn gitaarwerken omvatten Fandanguillo en Hommage à Tárrega, geschreven voor Andrés Segovia. Veel van zijn pianowerken waren gecomponeerd voor José Cubiles (1894-1971), die eveneens in Parijs had gestudeerd en eveneens leraar was aan het conservatorium van Madrid.
Martin Jones (°1940), de gewezen leerling van Guido Agosti, Guy Jonson en Gordon Green aan de Royal Academy of Music in Londen, is één van de meest gewaardeerde pianisten van Groot-Brittannië sinds hij voor het eerst internationale aandacht kreeg in 1968 toen hij de Dame Myra Hess Award ontving. In hetzelfde jaar maakte hij zijn debuut in Londen in de Queen Elizabeth Hall en zijn debuut in New York in Carnegie Hall, en sindsdien is er veel vraag naar recitals en concertuitvoeringen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. Hij is een productieve artiest en zijn vele grote projecten omvatten de volledige solo-pianowerken van Mendelssohn, Brahms, Debussy, Grainger, Stravinsky, Korngold, Szymanowski, Granados, Guastavino, Mompou, Ernesto Halffter, Joaquin Nin, Has Gál, Jean Françaix, Jean Roger-Ducasse en Alan Richardson.
Inhoud van de box :
3 Danzas andaluzas, Op. 8
Album de viaje, Op. 15
Bailete (suite de danzas del siglo XIX), Op. 79
Cinco Danzas Gitanas, Op. 55
Coins de Séville, Op. 5
Danzas fantásticas, Op. 22
Danzas gitanas, Op. 84
Deside mi Terraza Op. 104
Fantasía italiana, Op. 75
Fantasy Sonata Op. 59
Le Quartier de Santa Cruz (Variations rythmiques), Op. 33
Mujeres españolas (Segunda serie), Op. 73 (Spanish Women – Series II)
Mujeres Espanolas, Op. 17
Rincón mágico, Desfile en forma de sonata, Op. 97
Ritmos (Fantasía coreográfica), Op. 43
Romantic Sonata on a Spanish theme Op. 3
Sanlucar de Barrameda – sonata pintoresca para piano, Op. 24
Sevilla, suite pintoresca, Op. 2
Silueta nocturna (from El castillo de Almodóvar), Op. 65, No. 1
Joaquin Turina Martin Jones piano 4 cd Nimbus NI 1710