Twee meesterlijke Russische composities voor koor, solisten en orkest, geven een treffend sonoor beeld van het Russisch, muzikaal symbolisme.Niet te missen!“Die Glocken” of “The Bells” (‘Kolokola’) op 35, gebaseerd op een gedicht van Edgar Allan Poe, voor solostemmen, koor en orkest, werd gecomponeerd in 1913. Konstantin Balmonts vrije bewerking van Poe’s gedicht ‘The Bells’ maakte grote indruk op Rachmaninov. De vier strofen van het gedicht presenteren levendig de geluiden van slede-klokjes, huwelijksklokken, alarmbellen en begrafenisklokken, en deze zeer verschillende gemoedstoestanden worden meesterlijk weergegeven in de vier bewegingen van het meest monumentale symfonisch gedicht dat Rachmaninov ooit componeerde. Hij droeg dit meesterwerk op aan Willem Mengelberg en het Concertgebouw Orkest.
Rachmaninov schreef in december 1906 aan zijn vriend, Nikita Morozov, of hij geen geschikt onderwerp wist voor een koorcompositie, om op zijn Lente cantate (“Vesna”) (1902) te laten volgen. Van dit verzoek is echter niets terechtgekomen. Tijdens een vakantie in Rome, begin 1907, ontving Rachmaninov weliswaar een anonieme brief met een kopie van Balmonts vertaling van “The Bells”. De afzender vroeg hem de verzen te lezen en suggereerde dat ze geschikt waren om op muziek te zetten en dat ze hem vooral zouden aanspreken. Pas na het overlijden van de componist bleek de identiteit van de afzender, Maria Danilova te zijn, die toen een jonge cello-studente was aan het conservatorium van Moskou.
Daarenboven was Rachmaninov ook niet de enige componist die zich liet inspireren door Poe’s gedicht. De Engelse componist Joseph Holbrooke (foto) toonzette “The Bells” in zijn oorspronkelijke taal voor koor en orkest, en was in 1906 onder leiding van Hans Richter in Birmingham uitgevoerd. Edgar Allan Poe’s werken inspireerden Holbrooke tot wel meer dan dertig composities, die thans helaas goeddeels vergeten zijn.
Eerder, in Rusland, had Mikhail Andreyevich Ostroglazov, in 1896, een eenakter gecomponeerd op basis van “The Masque of the Red Death”, en Nikolai Tcherepnin zou in 1922 een ballet componeren op de hetzelfde onderwerp. Nikolai Myaskovsky componeerde in 1909 zijn symfonisch gedicht “Molchaniye” (stilte), gebaseerd op “The Raven”, en tegelijkertijd componeerde Rachmaninov “The Bells”. Zijn landgenoot Mikhail Gnesin, componeerde “The Conqueror Worm” voor tenor en orkest, gebaseerd op Balmonts vertaling van Poe’s “Ligeia.”, en in 1935 componeerde Franz Bornschein eveneens “The Conqueror Worm”, maar dan voor een driestemmig vrouwenkoor en orkest.Sergej Tanejev (1856-1915), de zoon van een filoloog en amateurmusicus, studeerde aan het Conservatorium van Moskou, piano bij Nikolaj Rubinstein en harmonieleer, instrumentatie en compositie bij Tsjaikofski. Met deze had hij een levenslange vriendschap, die zo ver ging, dat Tsjaikofski zijn werken, voor ze gedrukt werden, aan zijn voormalige leerling Tanejev ter beoordeling voorlegde. In 1875 studeerde hij af met de eerste gouden medaille van het conservatorium en debuteerde als solist in de Russische première van het Eerste Pianoconcerto van Johannes Brahms.
Concertreizen naar o.a. Parijs met Leopold Auer volgden. Na een verblijf in Parijs volgde hij in 1878 Tsjaikofski op als leraar harmonie. Na het overlijden van Rubinstein in 1881, nam hij ook diens pianoklas over. Van 1885 tot 1889 was hij reeds op 29-jarige leeftijd directeur van het Conservatorium van Moskou. Nadien bleef hij er leraar contrapunt en vanaf 1906 gaf hij les aan het nieuw opgericht Volks conservatorium. Hij was medeoprichter van het Muziekwetenschappelijk genootschap en later van de Muziektheoretische bibliotheek. Tot zijn leerlingen behoorden grootheden als Alexander Skrjabin, Sergej Rachmaninov, Reinhold Glière, Nikolaj Mjaskovski en Nikolaj Medtner.
Tanejev had zijn compositietechniek afgeleid van de polyfonie van Bach en Händel en kwam op het idee om westers contrapunt te combineren met Russische volksmuziek. De driedelige cantate “Ioann Damaskin” (“Johannes Damascenus”), ook bekend als “Een Russisch Requiem”, voor gemengd koor en orkest, gecreëerd in 1883-1884, verwijst naar een gedicht van Aleksej K. Tolstoj (1817-1875) over de vlucht van Johannes van Damascus (rond 650 – voor 754) uit de wereldse drukte naar retraite en spirituele contemplatie. Uit dit lang gedicht koos Tanejev slechts 16 regels voor een spirituele cantate over het levenspad van de mens in duisternis en angst, en verlossing bij het laatste oordeel.
Het contrapunt van dit door westerse barokmuziek beïnvloed werk, nam in de laat-Russische romantiek een bijzondere plaats in. De drie bewegingen zijn “Idoe v nevédomyj mne poet” – Adagio ma non troppo, “No vetsjnym snom poká ja spljoe” – Andante sostenuto – (attaca) en “V tot den’, kogdá troebá” – Fuga: Allegro – Moderato. De uitvoerders zijn Anna Samuil, sopraan, Dmytro Popov, tenor, Vladislav Sulimsky, bariton en het Czech Philharmonic Choir of Brno en het Gürzenich-Orchester Köln o.l.v. Dmitri Kitajenko. Fenomenaal! Niet te missen.
Dmitri Georgievich Kitajenko (° 1940) (foto), een Sovjet- en Russische dirigent en People’s Artist van de USSR (1984) werd geboren in Leningrad. Hij studeerde aan het Glinka Conservatorium en aan de conservatoria in Leningrad en Moskou, en was in 1969 een prijswinnaar in de eerste Herbert von Karajan-wedstrijd. Kitajenko was 14 jaar dirigent van het Moscow Filharmonisch Orkest, was ook chef-dirigent van het Bergen Filharmonisch Orkest (1990-1998), het Frankfurt Radio Symphony Orchester (1990-1996), het Koreaans KBS Symphony Orchestra (1999-2004) en het Bern Symfonie Orkest (1990-2004), en was ook chef-dirigent van het Stanislavski en Nemirovich-Danchenko Academisch Muziektheater in Moskou (1970-1976).
Sergej Rachmaninov “Die Glocken op. 35 Serge Tanejev Johannes Damasencus op. 1 Gürzenich-Orchester Köln Dmitri Kitajenko cd cd Oehms Classics OC 470