Ann Martin-Davis’ liefde voor 20-eeuwse en hedendaagse muziek doorkruist alle genres. Dit heeft geleid tot een carrière met nieuwe manieren om solo piano- en kamermuziek uit te voeren. Op deze heel bijzondere cd, genaamd naar “Adélaïde, ou le langage des fleurs”, de naam van de balletversie van Ravels “Valses nobles et sentimentales”, is pianomuziek van Ravel aan de beurt. Ravels muziek is reeds een levenslange passie van de pianiste, Ann Martin-Davis. Bij het selecteren van de werken voor haar eerste cd met Ravels solo pianomuziek, in opdracht van Guild, las ze het boek van professor Michael J. Puri, “Ravel the Decadent” (foto), dat nieuwe wegen inslaat door te stellen dat Ravels composities deel uitmaakten van het cultureel en artistiek fenomeen “Décadence” van de late 19de eeuw, in plaats van de gebruikelijke neoklassieke of symbolistische kenmerken die aan zijn muziek werden toegeschreven. De pianiste realiseerde zich dat haar selectie de argumenten van Prof. Puri, van de universiteit van Virginia, aanvulde en uitnodigde hem uit om de tekst in het bijbehorend boekje van de cd te schrijven. Het resultaat is fascinerend.
Op de cd staan “A la manière de Borodine” en “A la manière de Chabrier” (1912-1913), “Le Tombeau de Couperin” (1914-1917), “Menuet sur le nom de Haydn” (1909) en “Pavane pour une infante défunte” (1899), Prélude (1913), Sonatine (1903) en de “Valses nobles et sentimentales” (1911).
De muziek van Maurice Ravel (1875-1937), sinds zijn debuut geliefd bij musici en publiek, is altijd eerder een moeilijk onderwerp geweest voor de muziekwetenschap. De traditionele, stilistische categorieën, impressionisme, symbolisme en neoclassicisme, hoewel op zich relevant, hebben nl. te weinig aanknopingspunten met dit fascinerend maar raadselachtig oeuvre. In “Ravel the Decadent” biedt auteur Michael Puri (foto), een innovatieve en productieve oplossing door de esthetische oorsprong van deze bijzondere muziek in de Franse decadentie te lokaliseren, en de uitbreiding van deze invloed over de lengte van zijn oeuvre te demonstreren. Uit een reeks decadente onderwerpen selecteerde Puri er drie, geheugen, sublimatie en verlangen, en gebruikte ze om de inhoud van deze muziek af te bakenen, de overlapping met het hedendaags cultureel discours ervan vast te stellen, en het te koppelen aan de biografische context, om zo geheel nieuwe methoden van analyse en interpretatie van deze muziek te creëren.
Het was Ravels goede vriend en biograaf Alexis Roland-Manuel die in een artikel uit 1925, de metafoor van de maskers voor het eerst gebruikte. Ze werd opgepikt door Jankélévitch en later door Theodor Adorno, die op die manier de inschatting van Ravels muziek mee bepaalde. ‘Ces masques que lui prêtent les snobismes du siècle’ (Jankélévitch). In zijn opvatting zou Ravel zich in zijn muziek behaaglijk verschansen achter talrijke klinkende maskers. Dientengevolge had men moeite met de bijzondere esthetiek van afstand en vervreemding die Ravels muziek kenmerkte. Zijn onvermoeibaar streven naar vormelijke perfectie en zijn ondoorgrondelijke, gemaskerde artistieke persoonlijkheid zou hem afsluiten van een esthetiek van de onmiddellijke, onontkoombare emotionaliteit.
Puri legt ook twee contrasterende geheugen modi in Ravels muziek uit, een nostalgische modus die het verleden als voor altijd verloren beschouwt, en een meer optimistische modus die zich de opstanding en reanimatie ervan voorstelt. Erkenning van Ravels levenslange identiteit als een dandy, een figuur die de decadentie en haar streven naar het sublieme belichaamt, identificeren Puri en Ann Martin-Davis als momenten van muzikale zelfportretten, voor ze een stap terug doen om het dandyisme in het Europees muzikaal modernisme als geheel te theoretiseren. Vervolgens behandelen ze de dialectiek tussen verlangen en de sublimatie ervan in de combinatie van twee genres, het bacchanaal en de idylle, geïllustreerd door Ravels “Valses nobles et sentimentales” en (in Puri’s boek), “La valse”. Puri besluit daarenboven om met gebruik van dezelfde termen, een onderwerp van ”faun-muziek” te identificeren, dat nieuwe raakvlakken creëert tussen Ravel en Debussy. Heel, heel bijzonder.
Ann Martin-Davis studeerde bij Phyllis Sellick aan het Royal College of Music en in haar voorlaatste jaar won ze er de belangrijke Chappell Gold Medal. Een reeks prijzen leidde tot haar South Bank-debuut in de Purcell Room. Ze won vervolgens beurzen om te studeren bij Arie Vardi in Hannover en Gyorgy Sebok in het Banff Centre in Canada, en het was in die tijd dat Ann voor de Poolse componist Witold Lutosławski speelde en haar cd met zijn piano- en kamerwerken internationaal geprezen werd.
Haar lerares, Phyllis Sellick (1911-2007) (foto) studeerde bij Isidor Philipp in Parijs en specialiseerde zich in Franse en Engelse muziek. Zij en haar man, de pianist Cyril Smith (1909-1974), maakten als duo veel internationale tours en opnames. Componisten als Ralph Vaughan Williams (Introduction and Fugue ‘For Phyllis and Cyril’) en Lennox Berkeley (Concerto for Two Pianos) componeerden speciaal voor hen muziek. Hun carrière ging door, zelfs nadat Smith het gebruik van zijn linkerhand verloor. Het paar bedacht dan maar materiaal voor drie handen, waaronder een concerto dat in 1969 voor hen was gecomponeerd door Malcolm Arnold (Concerto for Piano 3 Hands and Orchestra, Op 104, ook wel bekend als “Concerto voor Phyllis en Cyril”). Niet te missen!
Ravel Le Langage Des Fleurs Ann Martin-Davis (piano) cd Guild GMCD7825