De laatste jaren van zijn leven markeerden een totale vernieuwing van de muziek van Jean “Django” Reinhardt (1910-1953). Na de opnamen in 1947 en 1949 met Stéphane Grappelli en de enigszins ontgoochelende tournee in de V.S., toonde Django steeds meer belangstelling voor het nieuw en muzikaal grensverleggend genre “bebop”, en begon hij ook vaker elektrisch te spelen. 65 jaar na zijn overlijden, verrassen zijn nieuwe sonische texturen door hun verbluffende moderniteit. Het Label Ouest brengt dit alles, geremastered opnieuw weer tot leven.
Aan het begin van de jaren ‘50 voerde Django Reinhardt zijn “bop-revolutie” uit, omringd door jonge Franse jazz musici als Hubert Fol, Maurice Vander, Martial Solal en Pierre Michelot. Met nieuwe melodieën als “Nuits de Saint-Germain des Prés”, “Flèche d’Or” en “Anouman”, en nieuwe instrumentale formules, speelde Django, alias “Manouche”, in op de toenmalige, moderne jazz. Max Robin vertelt in het bijbehorend boekje (met een Voorwoord van kleinzoon, David Reinhardt), “dat in februari 1951 de heropening van de “Club Saint-Germain” in Parijs, samen met een groeiende interesse in Franse jazz, geleid door saxofonist Hubert Fol, een periode inluidde van hernieuwde creativiteit in de carrière van Django Reinhardt.
Alhoewel Django er misschien wel als een herboren feniks uitzag”, schrijft Robin, “was in werkelijkheid het flamboyant werk dat naar voren kwam, het hoogtepunt van een proces dat kort na de oorlog was begonnen. De ‘bop-revolutie’ was Django’s bewustzijn nl. al eerder binnengedrongen en de eerste sporen ervan waren te horen in zijn opnamesessies van 1947. Django’s weg van Swing naar moderne jazz begon nl. al in 1945. Afgesneden van de Verenigde Staten tijdens de oorlog, kende Europa de Amerikaanse jazz (nog) niet. Op een dag ontving Charles Delaunay, de zoon van Sonia en Robert Delaunay, en medeoprichter in 1932-1933 van de legendarische “Hot club de France”, een platenpakket. (Lees voor de gelegenheid eens zijn boek “Django Reinhardt – Souvenirs”, Paris 1954, Hot Jazz éditions)). Delauny riep Django en andere Parijse jazz muzikanten van die tijd bijeen om Dizzy Gillespie, Charlie Parker en Thelonious Monk te ontdekken.
Later, in 1946, was Django vastbesloten om een twee maanden durende tournee door de Verenigde Staten te maken, met het Duke Ellington Orchestra. Hij hoorde er bebop in New Yorkse clubs, gespeeld door o.a. John Lewis, pianist van het “Modern Jazz Quartet”, de gitarist Johnny Smith, die in de “Birdland jazz club” speelde, en de alt saxofonist, Lee Konitz. Iets later in 1948, ontmoette hij Dizzy Gillespie in Parijs, met wie hij in 1953 in Brussel zou samen spelen. Ondertussen, had Miles Davis in 1949 “Birth of the Cool” gecreëerd, Dizzy en Miles, waren op dat moment twee welkome, vernieuwende dissonanten in het spel van Django, met inbegrip van sessies met Grappelli (foto) in Rome.
De bigband-muziek van Gillespie gaf een goed idee van wat Reinhardt op dat moment in zijn hoofd had, omdat één van de kenmerken van zijn spel bestond uit ‘spelen als een orkest’, zoals de geluidstechnicus Jacques Lubin, die de symfonische versie van “Troublant Boléro” (hier voorgesteld als bonus), in januari 1951, in het Théatre des Champs-Elysées voor Radio Luxembourg opnam, terecht opmerkte. Django liet zich nu nl. inspireren door de beroemde kopersectie van Dizzy en de ritmische en harmonische ontdekkingen van de pianisten en drummers van de nieuwe school, Kenny Clarke, Max Roach, Monk en Bud Powell, om er maar een paar te noemen.
“In februari 1951”, vervolgt Robin, “kwam Django in contact kwam met een nieuwe generatie muzikanten, waaronder saxofonist Hubert Fol, bassist Pierre Michelot, de pianisten Raymond Fol en Maurice Vander, en de trompettist Roger Guérin, allen uitgenodigd om met het orkest van Hubert Fol te spelen op de opening van de “Club Saint-Germain”. In de zomer van 1951 werd Django vervolgens ingehuurd om een seizoen te spelen in het casino in Knokke-le-Zoute, aan de Belgische kust, samen met trompettist, Oran Thaddeus “Hot Lips” Page, (bekend als “Mr. After Hours”), die overigens een jaar na Django zou overlijden. Hij werd amper 46 jaar oud. Page was een hoofdfiguur van de Swing en was één van de bedenkers van “rhythm and blues”. In januari 1952 trad Django op in het “Théatre des Galeries” in Brussel met Hubert Fol, Roger Guérin, Barney Spieler en Pierre Lemarchand. De recensie van het concert gepubliceerd in “Jazz Hot” in maart, benadrukte vooral het muzikaal expressionisme dat zijn stempel werd. Begin 1953 was het bovendien met Dizzy zelf dat Django opnieuw bijeenkwam op het podium van het magnifiek “Théatre Royal des Galeries” in Brussel (foto’s).
Na de vorige avond gespeeld te hebben met Hubert Fol in de “Grands Magasins de la Bourse” in Brussel, vroeg de voorzitter van de Hot Club van België aan Django, om de volgende dag als gast van Dizzy te spelen. Op 8 april 1953, net voor zijn vertrek naar Zwitserland, voltooide Django een finale opname sessie voor Decca met de Belgische vibrafonist Fats “Sadi” Lallemand, Martial Solal aan de piano, Pierre Michelot, contrabas en Pierre Lemarchand, drums. De jonge pianist Martial Solal, die voor het eerst een opname maakte, had ter elfder ure Maurice Vander vervangen die ziek was. Terug in Samois overleed Django plotseling op 16 mei aan een beroerte. Tegen het einde van zijn leven legde Django zich steeds meer toe op schilderen en vissen in het schilderachtige Samois-sur-Seine, nabij Fontainebleau, waar hij een huisje had gekocht. Het café (auberge) “Fernand” (foto) was er dé ontmoetingsplaats. Naast voor Django, kwam men er om “matelote d’anguilles” (foto) te eten.
De unieke opnamen, studiosessies en live opnamen, werden volledig geremastered. U hoort Django samen met de genoemde, Franse Jazz musici, maar ook met heuse Bands, zoals het nummer “Blues” met het “Orchestre Aimé Barelli” (wel 26 musici), “Fine and Dandy” met het “Orchestre Tony Proteau” (19 musici), en “Troublant Boléro” met het “Orchestre symphonique Wal-Berg”, het pseudoniem van Vladimir of Voldemar Rosenberg, de Joods-Russische componist van o.a. de Franse chansons van Marlene Dietrich en van “Embrasse-moi” (1935) op tekst van Jacques Prévert, voor Marianne Oswald, later gezongen door Piaf en Juliette Gréco. Woorden schieten te kort. Dit is een sublieme uitgave van onschatbare waarde die u voor geen geld, maar dan ook voor geen geld ter wereld mag missen. Uniek!
Op 13 februari 1947, toen Django Reinhardt terugkwam in Parijs na drie weken touren door Amerika met Duke Ellington, kreeg hij te maken met de nieuwe ritmische en harmonische concepten van bebop die niet langer de kenmerken gemeen hadden van de jazz taal die hij zo perfect kende. Het was een nieuwe uitdaging voor Django. Als eerste reactie reconstrueerde hij zijn kwintet uit 1941 bestaande uit Hubert Rostang (kl), Eugène Vées (g), Emmanuel Soudieux (b) en Pierre Fouad (dms), en voorzag zijn Selmer van een verwijderbare DeArmond opnemer of pickup, die hij ontdekte tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten. Zijn concert in Brussel kenmerkte zich door een onderzoek naar innovatie. Hij voegde een vleugje bop toe aan zijn melodieuze lijnen die op natuurlijke wijze opgingen in de swinggerichte stijl van het Babik-orkest.
Tijdens deze sessies experimenteerde hij met de middelen van elektrische versterking en kreeg meer en meer controle over het nieuw geluidsmateriaal door het expressionistisch aspect van zijn spel te ontwikkelen met behulp van zijn orkestraal begrip van begeleiding. Hij verdeelde nl. een reeks akkoorden die een harmonisch fundament vormden voor zijn begeleiders. In de selectie opnames “Electrified Django” uit 1947 op 3 cd’s “Babik”, “Django’s Dream” en “Manoir de mes rêves”, horen we hem één voor één de dialoog aangaan met Hubert Rostaing, Maurice Méunier en Gérard Lévecque rond een repertoire dat bestond uit zijn eigen composities en standards. Hemels!
Django Reinhardt Le dernier Django The Ultimate Django (1951-53) 3 cd Label Ouest 304044.2
Django Reinhardt Electrified Django (1947) 3 cd Label Ouest AD6233C