Ferruccio Busoni componeerde gedurende zijn hele leven een aanzienlijk aantal werken voor twee piano’s. Hoewel Bachs alomtegenwoordige invloed al duidelijk was in sommige van zijn vroege composities, waaronder in de Preludio e Fuga en Capriccio, bereikte het zijn meest complexe en glorieuze uitdrukking in de definitieve versie van zijn geniale Fantasia contrappuntistica uit 1921.Op de cd staan Busoni : Fantasia contrappuntistica (versie voor 2 piano’s), Schumann: Konzert-Allegro mit Introduktion, op. 134 (arr. F. Busoni voor 2 piano’s), Busoni: Preludio e Fuga in do klein, op. 32 en Capriccio in sol klein, op. 36, Mozart/Busoni: Duettino concertante nach dem Finale von Mozarts Klavierkonzert nr. 19, K. 459 en Mozart/Busoni: Die Zauberflöte, K. 620: Overture (arr. F. Busoni voor 2 piano’s). De uitvoerders zijn Aldo Ciccolini, Aldo Orvieto en Marco Rapetti. Deze nieuwe release is een aanvulling op de reeks Busoni’s complete pianomuziek, uitgevoerd door Wolf Harden. Vol. 11 werd uitgebracht in juli 2019, met de zelden gehoorde Edizione minore (1912) -versie van de Fantasia contrappuntistica. Het nieuw album bevat de pianoduetversie uit 1921 met drie extra variaties op andere bewegingen.
In het bijbehorend boekje schreef de Italiaanse pianist en criticus, Riccardo Risaliti (Firenze, 1939), een interessante, analytische tekst. Deze komt hier op neer. Onder Busoni’s muzikale voorbeelden was er vanwege zijn voorliefde voor polyfonie en klassieke vormen, in de eerste plaats, Bach. Vooral de fuga zou gedurende zijn relatief kort leven een van de favoriete vormen van Busoni blijven. De Preludio e Fuga in do klein, op. 32, is gebouwd op een enkel thema dat begint in de bas, een thema dat plechtig wordt gepresenteerd in de Preludio, alla breve en in octaven, en ongewijzigd blijft, met kortere nootwaarden in de Fuga. Hier is de chromatiek, vooral in de levendiger passages, meer uitgesproken, maar het is de structuur van de fuga als geheel die verrast, gezien de jonge leeftijd van de componist. In het Capriccio in sol klein, wordt het Bachiaans model uitgewerkt in het polyfoon spel van het Allegro vivace. Een langzame Introduzione leidt uiteindelijk naar het Capriccio, een soort motum perpetuum waarin de twee piano’s het openingsmotief heen en weer laten glijden. Het thema van de inleiding komt twee keer terug, voor de midden episode en tenslotte voor de schitterende coda.
Busoni was van jongs af aan in de ban van Bach en hij kreeg geleidelijk een diepgaand begrip van Bachs polyfonie en zijn expressieve bedoelingen: neem bv. de vaardigheid en subtiliteit waarmee hij het orgeltimbre van Bachs koralen vertaalde naar de piano. Het hoogtepunt van zijn kennis en begrip van Bach werd weerspiegeld in de Fantasia contrappuntistica, hier gespeeld op twee piano’s door Aldo Ciccolini en Aldo Orvieto, een perfecte synthese van modellen uit het verleden, maar gepresenteerd in een moderne vorm. De stoutmoedigheid en elegantie van de harmonieën zijn ingekaderd in een imposante en schijnbaar overheersende structurele orde. Busoni creëerde verfijnde sferen met steeds veranderende tinten en metafysische klankkleuren, die van het meest kristalheldere licht overgaan in de meest nachtelijke en verontrustende duisternis.
De Fantasia contrappuntistica kwam voort uit zijn project om de laatste fuga van Bachs “Die Kunst der fuge” te willen voltooien, die Bach zelf niet had kunnen afmaken. Het is een drievoudige fuga, gebouwd op drie thema’s, maar aan het begin van het derde thema wordt het manuscript onderbroken en binnen zijn ontwikkeling, wordt een vierde thema geïntroduceerd, dat Busoni identificeerde als het basismotief van de hele cyclus. Naast de drie thema’s, en het toegevoegde vierde, creëerde Busoni nog een vijfde thema, dat als conclusie fungeert.
Het was een uitdagende onderneming, maar Busoni verklaarde dat hij zich, omdat hij altijd met contrapunt te maken had gehad, klaar voelde voor deze taak, werkend in de geest van Bach. Busoni beperkte zich echter niet tot deze vijf fuga’s, maar ontwikkelde het stuk verder door toevoeging van verschillende andere bewegingen, om, zoals hij zelf bevestigde, de vorm van een grootse ‘fantasia’, iets tussen César Franck en de Hammerklavier in met een persoonlijke stempel, te bereiken. Uit het eerste idee in 1910 tot de definitieve versie uit 1921 voor twee piano’s, kwamen verschillende versies voort, een reeks uitbreidingen en transformaties van Bachs materiaal, naast de onvoltooide drievoudige fuga en het koraal ‘Ehre sei Gott in der Höhe’. De vorm van dit monumentaal werk werd door Busoni samengevat in een architectonisch schema aan het begin van de partituur van Breitkopf. Een Introduzione gebaseerd op Bachs koraal (Maestoso deciso, Allegro, Andantino) leidt tot de eerste drie fuga’s over thema’s van Bach; een Intermezzo, dat vervolgens op dezelfde fuga naar de Variazioni leidt, en daarna een cadens die naar de vierde fuga leidt. Vóór de laatste Stretta verschijnt het koraal opnieuw, met ‘dolcissimo’ akkoorden in het hoge register van het klavier.”
Busoni’s transcriptie van Schumanns Introductie en Concert Allegro, Op. 134 voor twee piano’s dateert uit 1888 en werd uitgegeven door Breitkopf. Het is eigenlijk geen transcriptie, maar eerder een reductie van de orkestpartituur voor een begeleidende piano, terwijl de partij van de solist in zijn oorspronkelijke vorm blijft. Afgezien van enkele extra orkestrale effecten, verschilt de versie van Busoni niet significant van eerdere reducties van dit werk voor twee piano’s. De introductie en het concert Allegro werd in 1853 door Schumann geschreven voor zijn vrouw Clara en later opgedragen aan Brahms. Het is een van zijn laatste composities, vóór zijn zelfmoordpoging en de daaropvolgende opname in de inrichting in Endenich nabij Bonn.
Technisch zeer veeleisend, lijkt het op het eerste deel van een concerto, met een inleiding en een laatste cadens, en was het duidelijk bedacht met Clara’s virtuoze talenten in gedachten. Schumanns pianoschrijven werd in zijn latere jaren steeds onhandiger en minder pianistisch. Dit zou kunnen verklaren waarom, in tegenstelling tot het Konzertstück, Op. 92, dit werk wordt nog zelden wordt uitgevoerd. Clara speelde het tijdens hun laatste tournee samen in Nederland, maar weigerde het na zijn overlijden nog te spelen. In het geval van Schumanns op. 134 voor piano en orkest, reduceerde Busoni de orkestpartij voor een tweede piano. Zijn echte vaardigheid als meesterarrangeur en componist, kwam weliswaar het best tot uiting in zijn briljante arrangementen van Mozarts werken, die ook de subtiliteit en originaliteit van zijn stijl benadrukten.
Ondanks het feit dat hij het zelf als een grote fout beschouwde om te proberen de werken van Mozart en Haydn te transcriberen, componeerde Busoni negen cadensen voor Mozart-concerti en maakte verschillende transcripties. Hij was nl. van mening dat deze klassiekers op geen enkele manier konden worden aangepast aan de laat 19de-eeuwse pianostijl. De twee hier gepresenteerde werken, gespeeld door Aldo Orvieto en Marco Rapetti, doen weliswaar niets af aan de schittering van Mozarts pianoschriftuur, wel integendeel. Busoni schreef ze tegen het eind van zijn leven, toen een hernieuwde interesse in de muziek van Mozart hem ertoe dwong muziek van Mozart te spelen op verschillende concerten. Het Duettino concertante werd in oktober 1919 in Londen geschreven, toen hij – zoals hij in zijn brieven aan zijn vrouw schreef, “iets moest vinden om hem bezig te houden”. Dit werk, waar hij het meest trots op was, is gebaseerd op de finale van Mozarts Concerto in F (K. 459), dat hij destijds in Londen speelde. “De oorspronkelijke beweging van Mozart”, zo stelde hij, “zit vol onbewerkte passages, duidelijk geschreven in grote haast, onschuldig maar briljant. En ik geloof dat het nu een nog grotere pracht heeft gekregen”. Dit Duettino is met grote enthousiasme geschreven en kan vanwege de structurele vrijheid, de herinterpretatie’ van de pianoschriftuur van Mozart en de inventiviteit van zijn nieuwe cadens, beschouwd worden als een van de meest originele werken van Busoni. Dezelfde schittering, met een thema met herhaalde noten en hetzelfde polyfoon spel van passages tussen de twee piano’s, is overigens te horen in de ouverture tot “Die Zauberflöte”, die in 1923 werd gecomponeerd.
Aldo Ciccolini (1925-2015) was een Franse pianist van Italiaanse oorsprong. Hij werd geboren in Napels, waar hij zijn carrière op 16-jarige leeftijd begon door in het Theater San Carlo te spelen. In 1949 won hij de Marguerite Long-Jacques Thibaud muziekwedstrijd in Parijs. Hij werd Frans staatsburger in 1969 en werd een vooraanstaand docent aan het Conservatorium van Parijs waar hij van 1970 tot 1988 lesgaf. Onder zijn studenten bevonden zich Akiko Ebi, Géry Moutier, Jean-Yves Thibaudet, Artur Pizzaro, Nicholas Angelich, Jean-Marc Savelli en Jean-Luc Kandyoti. Ciccolini werd vooral bekend door zijn uitvoeringen van en pleidooien voor de muziek van de Franse componisten, Maurice Ravel, Claude Debussy en Erik Satie, maar ook van onbekendere componisten als Déodat de Séverac, Jules Massenet, Charles-Valentin Alkan en Alexis de Castillon, en stond ook bekend om zijn schitterende Liszt-vertolkingen. Hij maakte meer dan 100 opnamen voor EMI-Pathé Marconi en andere labels, waaronder de complete sonatecycli van Mozart en Beethoven. Ook nam hij het compleet piano-oeuvre van Erik Satie op. In 2002 ontving Ciccolini de Diapason d’or voor zijn opname van het compleet piano oeuvre van Leoš Janáček en Schumann.
Aldo Orvieto studeerde aan het Conservatorium van Venetië en dankt veel van zijn muzikale ontwikkeling aan Aldo Ciccolini. Orvieto heeft opgenomen en opgetreden voor de belangrijkste Europese radio-omroepen, waaronder de BBC, Rai, Radio France en de Duitse radio. Hij heeft meer dan 70 albums opgenomen voor ASV Records, Black Box Music, cpo, Mode Records, Winter & Winter, Kairos, Hommage, Naxos, Brilliant Classics, Dynamic, Stradivarius, Ricordi en Warner Music Italy, die alle lovende kritiek kregen. Orvieto trad op als solist met orkesten en ensembles over de hele wereld, waaronder het Orchestra Sinfonica Nazionale della Rai, Orchestra del Teatro Comunale di Bologna en Ensemble 2e2m, en verscheen op prestigieuze locaties zoals Teatro La Fenice en de Arena di Verona, heeft deelgenomen aan vele wereldpremières, waaronder werken van Camillo Togni, Bruno Maderna, Salvatore Sciarrino, Claudio Ambrosini en Stefano Gervasoni, en werd geprezen door vooraanstaande hedendaagse componisten zoals Luigi Nono, Goffredo Petrassi, Mauricio Kagel en Sylvano Bussotti.
Marco Rapetti behaalde zijn diploma cum laude aan de Accademia Perosi in Biella, heeft vele prijzen gewonnen op nationale en internationale wedstrijden en heeft verschillende opnames uitgebracht, waaronder het compleet pianowerk van Borodin, Liadov, Dukas en Debussy.
BUSONI Works for Two Pianos Aldo Ciccolini Aldo Orvieto Marco Rapetti Pianos cd Naxos 8.574086