De literaire achtergrond en gecultiveerde smaak van Robert Schumann kwamen tot uiting in zijn keuze van de teksten voor zijn liederen. De nadruk ligt hier op liederen met een verhalend karakter, zoals bv. het tragisch verhaal van “Die feindlichen Brüder” (op. 49, nr. 2) waarin twee broers elkaar vermoorden in een duel uit liefde voor hetzelfde meisje. Verdere verhalende gedichten zijn ontleend aan o.a. Hans Christian Andersen, Eichendorff en Lenau.Terwijl Schubert voor zijn teksten inspiratie vond bij tijdgenoten, vaak uit zijn eigen Weense kring, toonde Schumann, bijna even productief in het genre, een meer ontwikkelde, uitgesproken literaire smaak. Schumann koos nl. voor zijn “Gesänge”, “Lieder” en “Balladen”, deze laatste zowel met koor en orkest als de hier opgenomen balladen met enkel pianobegeleiding, teksten van o.a. Abraham Emanuel Fröhlich, Hebbel, Heine, Shelley, Schiller, Hans Christian Andersen, Adelbert von Chamisso, Nikolaus Lenau, en Richard Pohl/Ludwig Uhland.Eén van de dichters die Schumann bewonderde, was Heinrich Heine, wiens bekendheid zich vanaf zijn eerste publicaties in de jaren 1820, verspreidde. Uit een joodse familie komend, maar, net als de Mendelssohns, gereformeerd als noodzakelijke stap naar een academische, juridische of overheidscarrière, publiceerde Heine in 1827, zijn “Buch der Lieder”, een werk dat zijn naam als dichter vestigde. Het jaar daarop ontmoette Schumann als universiteitsstudent, Heine in München, waar Heine tevergeefs een universitaire aanstelling zocht. Schumann had een kennismaking met Heine weten te bekomen, maar was beducht voor hun ontmoeting, gezien een zekere bijtende spanning in zijn gedichten.Heine-toonzettingen werden opgenomen in Boek 2 van Schumanns “Romanzen und Balladen”, beginnend met “Die beiden Grenadiere”, het verhaal van twee Franse soldaten, voormalige gevangenen, gewond en bedroefd bij de nederlaag van hun keizer, Napoleon, wier loyaliteit weerspiegeld wordt in de klanken van “La Marseillaise”, te horen in de pianobegeleiding. Dit wordt gevolgd door “Die feindlichen Brüder”, een ballade naar een 16de-eeuwse, Duitse sage uit het Rijnland (Burg von Boppard), over twee broers, Heinrich en Konrad, die gezworen vijanden waren geworden door hun liefde voor hetzelfde, door hun vader aangenomen weesmeisje, Hildegard, en die beiden, de een door de ander, in een duel werden gedood. Boek 2 eindigt met een gedicht van de Zwitserse theoloog, Abraham Emanuel Fröhlich (foto), “Die Nonne”, waarin de standaardfiguur van de romantische legende, een non, alleen blijft terwijl andere vrouwen kunnen trouwen.
“Im Garten steht die Nonne
Bei Rosen in der Sonne,
Die ihr ein Kränzlein flechten
Zur Linken und zur Rechten.
Herüber aus dem Saale
Erklingt vom Hochzeitsmahle
Das Tanzen und das Singen;
Die Braut möcht’ jeder schwingen.
Sie kühlet hold umfangen
Am Fenster sich die Wangen;
Die Nonne schaut herüber,
Ihr gehn die Augen über:
„Wie glüht im Rosenglanze
Sie unter’m weissen Kranze,
Und unter rother Rose
Erbleich’ ich Freudenlose.“
Het eerste boek van de Romanzen und Balladen, op. 45 stelt twee gedichten voor van Joseph von Eichendorff (foto), die als dichter, door zijn algemeen doordringend optimisme, zijn evocatie van het platteland en zijn berustend, katholiek geloof, een schril contrast vormde met Heine. Het eerste van de drie liederen van boek 1 is een toonzetting van Eichendorffs moreel verhaal, “Der Schatzgräber”, niet te verwarren met Goethe’s en August Bürgers gelijknamige gedichten, gevolgd door “Frühlingsfahrt”, over het contrasterend lot van twee jonge mannen op het pad van hun leven. Boek 1 eindigt met een magnifieke toonzetting van Heine’s “Abends am Strande”.
“Wenn alle Wälder schliefen,
Er an zu graben hub,
Rastlos in Berges Tiefen
Nach einem Schatz er grub.”
Schumann had ook een bijzondere affiniteit met de dichter, Adelbert von Chamisso (foto), die zich als vluchteling uit de Franse Revolutie, in Pruisen vestigde. Als medewerker van de Musenalmanach van 1804 verwierf hij een reputatie als wetenschapper en botanicus, maar als dichter wordt hij vooral herinnerd vanwege zijn “Frauen-Liebe und Leben”, in 1840 getoonzet door Schumann en eerder, in 1836, gedeeltelijk getoonzet door Carl Loewe. Andere gedichten i.v.m. Chamisso, getoonzet door Schumann, omvatten “5 Lieder op. 40” uit 1840, toonzettingen van 4 gedichten van Andersen en een anoniem gedicht, alle vertaald door Chamisso.De liederen hebben een zekere verhalende eenvoud. De Chamisso-toonzettingen uit 1840, “3 Gesänge, op. 31”, bevatten drie gedichten, waarvan het derde, “Die rote Hanne” (‘Roodharige Hanne’), een ander figuur uit Chamisso’s ingebeelde wereld, hier is opgenomen. Mede door financiële noodzaak wendde Schumann zich in de jaren 1850 opnieuw tot het componeren van liederen. Het was omstreeks 1850 dat hij Schillers “Der Handschuh” op muziek zette, een gedicht dat voor het eerst werd gepubliceerd in de Musenalmanach van 1798, over een waar gebeurde anekdote uit de tijd van de Franse koning, François I, die Schiller vond in de 5 volumes “Essais historiques sur Paris” uit 1754-1757, van Germain-François Poullain (Monsieur) de Saint-Foix (1698-1776) (foto). “Der Handschuh” was toen een populaire, verhalende ballade over de dappere ridder, De Lorges, die de vanuit het balkon gevallen handschoen van Kunegonde, uit een arena met een leeuw, een tijger en twee luipaarden haalde.In die periode begon Schumann ook aan een vorm die hij origineel vond, het melodrama, een gesproken tekst of dialoog boven een muzikale begeleiding. De vorm was niet nieuw, maar had in de late 18de eeuw enige populariteit genoten bij componisten als Georg Benda en Mozart. Schumanns werken voor declamatie (spreekstem), met pianobegeleiding, omvatten een huiveringwekkend verhaal over moord en vergelding in de “Ballade vom Haideknaben”, een toonzetting van een gedicht van Christian Friedrich Hebbel (foto). Een andere ballade is een vertaling van een gedicht van Shelley, Die Flüchtlinge (‘The Fugitives’), die de turbulentie van de zee oproept terwijl de geliefden ontsnappen, en de tragische implicaties zich geleidelijk ontvouwen. Een derde werk in deze vorm is weer een gedicht van Hebbel, “Schön Hedwig”, maar dit keer een bijzonder mooi en charmant liefdesgedicht met een bruiloft als happy end.
“Schön Hedwig, die du vor mir stehst,
Drei Dinge sag’ mir frei:
Woher du kommst, wohin du gehst,
Warum du stets mir folgest;
Das sind der Dinge drei!
So frage ich, du blondes Kind,
Noch um ein Viertes dich;
Dies Letzte sag’ mir an geschwind,
Dann frag’ ich dich Nichts weiter,
Sag’, Mägdlein, liebst du mich?“Schumann toonde ook een bijzondere interesse in Nikolaus Lenau (foto), in de hoop hem te ontmoeten, maar werd afgeschrikt door zijn eigen verlegenheid. Lenau, depressief, bracht nl. zijn laatste zes jaar door in een instelling en overleed in 1850, een gebeurtenis die voor Schumann de aanleiding was om zes gedichten van Lenau en een Requiem te componeren. De vier “Husarenlieder” op teksten van een schijnbare eenvoud, maar die verontrusting verbergen, dateren van 1851. Een laatste ballade is een toonzetting uit 1852 “Des Sängers Fluch” van Richard Pohl (foto) naar Ludwig Uhland, oorspronkelijk “Des Sängers Fluch. Ballade nach Ludwig Uhland bearbeitet von Richard Pohl für Solostimmen, Chor u. Orchester componirt und Johannes Brahms zugeeignet” op. 139, voor solisten, mannenkoor en orkest uit 1852, waarvan het macaber verhaal zich ontwikkelt boven een suggestieve begeleiding. In een oud kasteel woont een machtige, wrede koning met een hart van steen. Een oude minnestreel (Sänger) en zijn zoon komen naar het kasteel en treden op voor de koning. Hij blijft nors, maar de koningin is ontroerd. De koning wordt woedend en verwijt de zangers dat zij met hun muziek zijn vrouw betoverd hebben. Met een dolk vermoordt hij de zoon van de minnestreel. De vader draagt het lichaam van zijn zoon naar buiten en zet dat op een paard. Dan richt hij zich op en vervloekt het kasteel, de tuinen en de koning. Niets zal overblijven, zelfs de herinnering aan de naam van de koning zal verdwijnen. Niet te missen.
“Es stand in alten Zeiten ein Schloß, so hoch und hehr,
Weit glänzt es über die Lande bis an das blaue Meer,
Und rings von duft’gen Gärten ein blütenreicher Kranz,
Drin sprangen frische Brunnen in Regenbogenglanz.
Dort saß ein stolzer König, an Land und Siegen reich,
Er saß auf seinem Throne so finster und so bleich;
Denn was er sinnt, ist Schrecken, und was er blickt, ist Wut,
Und was er spricht, ist Geißel, und was er schreibt, ist Blut.”
Detlef Roth (°1969), studeerde zang bij de vooraanstaande tenor, later bariton, Georg Jelden (1928-2004), aan de Musikhochschule/Muziekuniversiteit van Stuttgart. Nog tijdens zijn studie won Detlef Roth in 1990, de Nationale Zangwedstrijd in Berlijn, twee jaar later, de Internationale Hans Gabor Belvedere Zangwedstrijd in Wenen, en in 1994, de prestigieuze, Internationale “Singing Competition for Wagner Voices”/Gesangswettbewerb für Wagner Stimmen, in Straatsburg.
Ulrich Eisenlohr studeerde piano aan het conservatorium van Heidelberg/Mannheim bij Rolf Hartmann (1909-1992) en bij Konrad Richter (°1935) aan het conservatorium van Stuttgart, waar hij het Lied studeerde. Gespecialiseerd als liedbegeleider en kamermuziekpianist, begon hij een uitgebreide concertcarrière met concerten in o.a. de Musikverein en het Konzerthaus in Wenen, de Berlin Festival Weeks, het Kulturzentrum Gasteig in München, het Schleswig-Holstein Music Festival, Concertgebouw Amsterdam, het Frankfurt Festival, het Edinburgh Festival, het International Beethoven Festival Bonn en het Ludwigsburg Festival. Hij was de pianist/begeleider in masterclasses van o.a. Hans Hotter en Christa Ludwig, en als begeleider trad hij op met tal van liedzangers, onder wie Christian Elsner, Matthias Goerne, Dietrich Henschel, Wolfgang Holzmair, Hanno Müller-Brachmann, Christoph Pregardien, Roman Trekel, Rainer Trost, Iris Vermillion, Michael Volle en Ruth Ziesak.
Tracklist :
Romanzen und Balladen Boek II, op. 49
2 Balladen, op. 122 – nr. 1 Ballade vom Haideknaben
Romanzen und Balladen Boek I, op. 45
2 Balladen, op. 22 – nr. 2 “Die Flüchtlinge”
Der Handschuh, op. 87
5 Lieder, op. 40
Schön Hedwig op. 106
Vier Husarenlieder op. 117
Vom Heideknaben op. 122 Nos. 1 & 2
Schön Hedwig op. 106
3 Gesänge, op. 31
Vier Husarenlieder op. 117
Des Sängers Fluch, op. 139 – nr. 7, Ballade
Schumann Romances, Ballads and Melodramas Detlef Roth, Baritone Ulrich Eisenlohr Piano cd Naxos 8.574029