In de indrukwekkende reeks “Telemann-Konferenzberichte” (TKB) van het “Zentrum für Telemann-Pflege und -Forschung Magdeburg”, over de wereld van de Duitse barok componist, Georg Philipp Telemann (1681-1767), verscheen deel 21. Wel 17 auteurs bespreken in dit deel, op de meest deskundige wijze, alle mogelijke aspecten van Georg Philipp Telemanns relatie tot het in zijn tijd, relatief nieuw genre in de muziekgeschiedenis, het Concerto. Het soloconcerto, verscheen net als de sonate en de symfonie, voor het eerst aan het begin van de 18de eeuw in Italië en verspreidde zich over vijf generaties violisten/componisten over heel Europa. De benaming ‘concerto’ werd voor het eerst gebruikt in 1602 door de franciscaan, Lodovico Grossi da Viadana (foto), in zijn “Concerti Ecclesiastici”, motetten voor vocale partijen en orgel, de eerste publicatie van kerkmuziek met basso continuo.Deze muziekvorm, ontstaan uit de canzone van Frescobaldi en Giovanni Gabrieli, groeide o.a. bij Salomone Rossi, Biagio Marini en Tarquinio Merula, rond 1637, uit tot de ‘sonata da chiesa’ of triosonate met basso continuo. Giovanni Battista Bassani in zijn “Affetti musicali”, en Giuseppe Torelli waren de scheppers van het instrumentaal ‘concerto da camera’. De door hen gebruikte bezetting, twee violen en een baslijn, tussen 1692 en 1709, werd later door Corelli, Geminiani, Vivaldi en anderen ontwikkeld, en werd ook toegepast door Bach en Händel. Het soloconcerto ontwikkelde zich in de barokperiode vanuit het concerto grosso, waarbij een solistengroep of concertino concerteerde t.o.v. het instrumentaal ensemble of ripieno, en bood de solist de mogelijkheid om zijn virtuoze techniek te etaleren.
Het Soloconcerto is omstreeks 1700 in Italië ontstaan en werd door leerlingen van Corelli (foto) en door Vivaldi (foto) ontwikkeld. Hun nieuwe concertostijl werd door componisten in heel Europa nagevolgd en na jaren van weerstand tegen al wat Italiaans was, volgden in de jaren 1720, zelfs de Fransen. Met name Vivaldi’s concerti werden regelmatig uitgevoerd op de Concerts Spirituels, toen de belangrijkste publieke/openbare concerten in Parijs. Daar speelde de violist Jean-Marie Leclair vaak zijn Sonaten en zijn composities begonnen een toename van Italiaanse invloed te vertonen.Gedurende de 18deeeuw was het lot van veel Italiaanse componisten om te emigreren. Deze componisten kwamen dan in dienst van prestigieuze, buitenlandse hoven. Ze ontwikkelden elk de ‘Italiaanse stijl’, gebaseerd op hun eigen smaak of die van het land waar ze hun toevlucht hadden gezocht. In het bijzonder exporteerden de Italianen hun melodische elegantie en een bepaald soort van individualisme, geërfd van de Italiaanse opera en van de Italiaanse, instrumentale virtuozen. Elke componist creëerde zijn eigen stijl of klankidioom.De muzikale term “Concerto” is dubbelzinnig, en de betekenis ervan in de geschiedenis is ook voortdurend aan verandering onderhevig. Sinds ongeveer het midden van de 18de eeuw is de term in het Duitstalig gebied geleidelijk overgegaan naar een opkomend genre van instrumentale muziek waarin het principe van het onderling harmoniseren van verschillende stemmen of vocale groepen, een van de constituerende kenmerken was. Dit principe had ook invloed op de vocale muziek. De bijeenkomsten van Collegia musica werden ook “concerten” genoemd, net als het openbaar of semi openbaar musiceren in een auditorium dat stilaan op gang kwam. Georg Philipp Telemann heeft op al deze gebieden sporen nagelaten die relevant zijn voor de muziekgeschiedenis.Dat blijkt overduidelijk uit de zeventien bijzonder interessante teksten van 17 verschillende auteurs, die in dit boek zijn gepubliceerd. Ze benaderen het onderwerp vanuit een compositorisch en sociaalhistorisch perspectief, hebben het over de concertstijl in Telemanns oeuvre, stellen vragen rond de authenticiteitskritiek die daaruit kan worden afgeleid, volgen het concertleven op verschillende plaatsen in verband met het leven van Telemann, en bevatten verslaggeving van openbare concertevenementen in de muziekjournalistiek van de Verlichting. De ontwikkeling van muziek, concertkritiek en de burgerlijke concertpraktijken en concertorganisaties in Duitstalige landen, kortom, de belangrijke veranderingen in het muziekleven in verband met het concerto in de eerste helft van de 18de eeuw, werden door Telemann en zijn tijdgenoten, rijkelijk voorzien van belangrijke, instrumentale bijdragen.
Telemann was met een catalogus van bijna drieduizend composities, tijdens zijn leven, de beroemdste in Duitsland levende componist en musicus. Zijn immens oeuvre omvat naast opera’s, cantates, oratoria, passiemuziek, motetten en psalmen, ook een groot aantal (meer dan 1000!) instrumentale werken, zowel kamermuziek als orkestmuziek. Een bewijs van de populariteit van de muziek en de persoonlijkheid van Telemann, was het feit dat zijn muziek o.a. in Dresden en Darmstadt werd gespeeld. Telemann heeft in deze steden nooit officieel gewerkt, maar door zijn aanzien en persoonlijke contacten werden zijn werken er door topmusici uitgevoerd.
In 1702 richtte hij in Leipzig, een Collegium musicum op met studenten, waarvoor hij openbare concerten organiseerde. In hetzelfde jaar werd hij artistiek directeur van de Opera van Leipzig en componeerde er zijn eerste opera’s. Verder was hij er nog organist en muziekdirecteur van de Nieuwe Kerk. In 1705 werd hij kapelmeester in Sorau (Zary) aan het hof van Graaf Erdmann II von Promnitz. In Sorau maakte hij kennis met Erdmann Neumeister, van wie hij later teksten als grondslag voor composities gebruikte en die hij in Hamburg zou weerzien. In 1706 werd hij Hofkapelmeester aan het hof van Hertog Johan Willem van Saksen-Eisenach (foto). Daar leerde hij Johann Sebastian Bach kennen.
In 1712 werd Telemann benoemd tot kapelmeester aan de Barfüßer- und Katharinen-Kirche (Katharinen-Kirche) (foto) in Frankfurt am Main, waar hij spoedig tot stedelijk muziekdirecteur benoemd werd. Later dirigeerde hij het Collegium musicum van het gezelschap «Frauenstein», waarvoor hij nl. orkest- en kamermuziek componeerde en wekelijks concerten organiseerde. De negen jaren in Frankfurt am Main waren een zeer vruchtbare en belangrijke periode. Hier ontstonden ook veel cantates en de Brockes-Passion. In 1714 hertrouwde Telemann met Maria Katharina Textor uit Frankfurt. Toen zij er later vandoor ging met een Zweedse officier – een kinderrijk gezin en grote schulden achterlatend, werd er in Hamburg een collecte voor Telemann gehouden… In 1721 vertrok hij naar Hamburg en herstelde er het door Matthias Weckmann opgericht Collegium musicum. In 1722 werd hij de opvolger van Reinhard Keiser als artistiek leider van de Hamburgse Opera aan de Gansenmarkt (foto), en de opvolger van Johann Gerstenbüttel als organist en cantor aan het Johanneum en muziekdirecteur van de vijf evangelisch-lutherse hoofdkerken van de prachtige Hanzestad. Zijn petekind, Carl Philipp Emanuel Bach, volgde hem op als muzikaal directeur van de vijf stadskerken.Telemann componeerde concerti voor de meest verscheidene solo instrumenten, telkens met strijkers en basso continuo. Hij componeerde concerti voor twee violen, voor viool en voor altviool, viool en twee hobo’s, twee altviolen, twee traverso’s en fagot, twee blokfluiten, voor twee hobo’s, voor twee violen en orkest, voor altblokfluit, viola da gamba en orkest, of voor twee hobo’s en viool.Zo doende droeg Telemann bij tot de emancipatie van bepaalde instrumenten. Zo componeerde hij bv. het eerste soloconcerto voor altviool en gebruikte hij dit instrument voor het eerst in kamermuziek. Wat voor die tijd ongebruikelijk was, was een compositie (Concert à neuf parties) met twee contrabassen, en hij componeerde ook, weliswaar zonder het zo te noemen, het eerste strijkkwartet. Gelijktijdig met en onafhankelijk van Johann Sebastian Bach, ontwikkelde Telemann een soort sonate waarin het klavecimbel niet meer louter als continuo, maar als solo-instrument verscheen. In zijn “Nouveaux Quatuors” liet Telemann de cello voor het eerst in de muziekgeschiedenis op gelijke voet spelen met andere instrumenten, en vaak toonden zijn instrumentale werken een ongebruikelijke begeleiding van de melodiepartijen. In sommige composities stelde hij bv. een cello of een fagot voor, die twee octaven lager werd gespeeld als alternatief voor de blokfluit.
U leest o.a. over de componisten, Christoph Grauper (Ursula Kramer) en Johann Ernst von Sachsen-Weimar (Brit Reipsch), “Telemanns ‘Musique de Table’ und seine drei konzertanten Blockflötenwerken” (Steven Zohn & Klaus Hofmann), “Telemans ‘Concerten-Jahrgang’ nach Erdmann Neumeister (1716|17 und 1719/20)” (Maik Richter), “Das Konzertieren in Telemanns geistlichem Kantatenwerk” (Nina Eichholz), “Telemann und das Pariser Konzertleben” (Magret Scharrer), “Johann Heinrich Rolles öffentliche Konzerte in Magdeburg” (Andreas Waczkat), en als Anhang: “Konzertgründungen in Zeiten Georg Philipp Telemanns (1700-1767)” (Martin Thrun). Dit alles maakt van het boek in de reeks uitgaven, Telemann-Konferenzberichte (TKB) van het Zentrum für Telemann-Pflege und -Forschung in Magdeburg (foto), een boek, (rijkelijk voorzien van notenvoorbeelden), een heel uitvoerige monografie, die zowel een biografie als een uiterst professionele en grondige analyse van een belangrijk onderdeel van Telemanns oeuvre bevat, naast de situering en duiding van tal van tijdgenoten. Een bijzonder interessante uitgave. Een must!
Carsten Lange (Hrsg.); Brit Reipsch (Hrsg.); Ralph-Jürgen Reipsch (Hrsg.) Concertare – Concerto – Concert, Das Konzert bei Telemann und seinen Zeitgenossen Duits 387 bladz. geïllustreerd Telemann-Konferenzberichte, XXI uitg. Olms ISBN 978-3-487-15887-7