Gecomponeerd in 1866 voor de inhuldiging van een votiefkapel in de kathedraal van Linz, is Anton Bruckners Mis nr. 2 een mooi voorbeeld van moderniteit vermengd met een eeuwenoude religieuze traditie, in die zin dat blaasinstrumenten in dialoog worden gebracht met een koorschriftuur, geïnspireerd op het gregoriaans.Op de cd staan Bruckners Mis nr. 2 in mi klein en het Te Deum in C, WAB 45. De uitvoerders zijn Ann Hallenberg (mezzosopraan), Tareq Nazmi (bas), Maximilian Schmitt (tenor), Hanna-Elisabeth Müller (sopraan), Orchestre des Champs-Élysées, Collegium Vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe. De cd verschijnt op 23 oktober 2020.
Anton Bruckner werd onderwijzer, leerde orgel spelen, studeerde muziektheorie en werd in 1856 op 31-jarige leeftijd benoemd tot Dom organist in Linz. Bisschop Rudigier was een van zijn trouwste aanhangers. Daarnaast bleef hij harmonieleer en compositie studeren. Belangrijke leermeesters waren Simon Sechter in Wenen voor harmonieleer en contrapunt, en in Linz zelf, Otto Kitzler, die hem de weg naar de symfonie zou wijzen. Pas in 1864 en 1865 componeerde Bruckner respectievelijk zijn eerste grote Mis (in d-klein) en zijn eerste Symfonie (in c-klein).
Op 14 maart 1849 voltooide de 24-jarige Anton Bruckner weliswaar zijn eerste grote vocale compositie. Het was het enige Requiem van de componist die later de architect van grootse, symfonische meesterwerken zou worden. Het Requiem was ook Bruckners eerste compositie met orkest. Eerder componeerde hij de “Windhaager Messe” in C voor alt-solo, alten, 2 hoorns en orgel, 1842, de “Kronstorfer Messe” in d voor gemengd koor a capella, 1843–1844 (zonder Gloria en het voorziene Credo niet gecomponeerd) en de “Gründonnerstag Messe” in F voor gemengd koor a capella, 1844–1845 (Kyrie en Gloria verloren gegaan).
In 1892 beoordeelde een zeer zelfkritische, zeventig jaar oude Bruckner zijn Requiem als “Es is ‘net schlecht!”. De expressief terughoudende opening van het Requiem, met zijn zacht verschuivende syncopen in de strijkers, anticipeerde al enigszins op zijn eerste symfonieën uit het begin van de jaren ‘60. We kunnen daarom niet in het minst ontsnappen aan de plechtige schoonheid van deze muziek, die reeds de authentieke sfeer van zijn natuurlijke genialiteit bezat. In de jaren na het componeren van het Requiem componeerde Bruckner een aantal kleine koorwerken; Psalm 114 in G voor gemengd koor en 3 trombones en Psalm 22 in Es voor gemengd koor, solisten en piano (allebei in 1852), en twee grotere werken, een Magnificat (1852) en de Missa solemnis in Bes-mineur (1854). Maar, vreemd genoeg voldeden deze helemaal niet aan de compositorische eigenschappen die reeds aanwezig waren in het eerder gecomponeerd Requiem. In 1864 componeerde Bruckner zijn eerste genummerde Mis nr. 1 in d voor gemengd koor, solisten, orkest en orgel.
De bisschop van Linz, Franz-Josef Rudigier (1811-1884) (foto), had in 1862 al aan Bruckner opdracht gegeven voor een feestelijke cantate om de eerste steenlegging van de nieuwe kathedraal, de Maria-Empfängnis-Dom, te vieren. In 1866 vroeg hij Bruckner om een mis om de voltooiing van de bouw van de Votiefkapel van de nieuwe kathedraal te vieren. Vanwege vertraging bij de voltooiing van de bouw vond de viering van de inwijding pas drie jaar later plaats, nl. op 29 september 1869 op de Neuer Domplatz (foto). De uitvoerders waren de Liedertafel Frohsinn, de Sängerbund en Musikverein van Linz en het harmonieorkest van de k.k. Infanterieregiment ‘Ernst Ludwig, Großherzog von Hessen und bei Rhein Nr. 14 ‘. Bruckner onderwierp het werk in 1869, 1876 en 1882, aan ingrijpende herzieningen De tweede versie van 1882 werd op 4 oktober 1885 uitgevoerd in de Alter Dom van Linz door de Liedertafel Frohsinn, de Sängerbund en Musikverein van Linz o.l.v. Adalbert Schreyer. Het manuscript en de Widmungspartitur van de Mis werden gearchiveerd in het episcopaat van Linz.De Mis nr. 2 werd gecomponeerd voor achtstemmig gemengd koor en blaasinstrumenten (2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 2 trompetten en 3 trombones), en was gebaseerd op de oude kerkmuziektraditie, in het bijzonder, de oude gregoriaanse zangstijl. Het Kyrie bestaat bijna geheel uit a capella zang voor acht stemmen en het Gloria eindigt met een fuga, zoals in Bruckners andere missen. In het Sanctus gebruikte Bruckner een thema uit Palestrina’s Missa Brevis. Volgens de katholieke praktijk, zoals ook in Bruckners voorafgaande “Messe für den Gründonnerstag” (1844), de Missa solemnis (1854) en de Mis nr. 1 (1864, herzien in 1876 en in 1881-1882), werden het eerste vers van het Gloria en het Credo niet gecomponeerd en moest het door de priester in het gregoriaanse worden gezongen.Bruckner componeerde zijn Missa Solemnis, niet te verwarren met zijn drie andere Missen, voor de wijding en installatie van de collegiale provoost Friedrich Mayr op 14 september 1854 in St Florian (foto). In het stift van Sankt-Florian werden die dag als proprium misgezangen, naast Bruckners Mis, het Graduale “Christus factus est” (1830) van Robert Führer (1807-1861) gezongen, het Offertorium “Magna et mirabilia” (1828) van Joseph Eybler (1765-1846) en het Te Deum (1844) van Johann Baptist Gänsebacher (1778-1844). Eerder was Bruckner bekritiseerd omdat hij simpelweg symfonieën componeerde met een liturgische tekst. Hoewel de Cecilianen niet helemaal blij waren met de blaasinstrumenten erbij, was Franz Xaver Witt wel enthousiast. Ongetwijfeld rationaliseerde hij het gebruik van blaasinstrumenten als noodzakelijk onder de omstandigheden, nl. voor uitvoeringen in openlucht.
Franz Xaver Witt (1834-1888) (foto) was een katholieke priester, kerkmusicus en componist. Hij was een leidende figuur in de Ceciliaanse beweging voor de hervorming van de katholieke kerkmuziek in de tweede helft van de 19e eeuw. Witt werd geboren in Walderbach, Beieren. Zijn vader was een schoolleraar. Witt leerde piano en zang van jongs af aan. Hij studeerde theologie en wetenschappen aan het seminarie in Regensburg. Hij zong in het koor van het seminarie, onder leiding van Joseph Schrems. Hij werd in 1856 tot priester gewijd en doceerde gregoriaans aan het seminarie van Regensburg. In 1867 werd hij benoemd tot inspecteur van het seminarie van St. Emmeram. In 1868 richtte Witt de Caecilia Vereniging op om het gebruik van gregoriaans en polyfonie nieuw leven in te blazen, en om de compositie van nieuwe liturgische muziek in een oudere stijl in katholieke kerken te promoten. Paus Pius IX erkende de vereniging in 1870.Anton Bruckner begon aan zijn Te Deum in mei 1881, toen hij zijn Symfonie nr. 6 afwerkte. Na het voltooien van zijn symfonie nr. 7, hervatte Bruckner in september 1883, het werk aan zijn Te Deum. De vocale en orkestpartituur werd voltooid op 7 maart 1884. De ad lib. orgelpartij werd enkele dagen later toegevoegd op een aparte partituur. De componist wijdde het stuk A.M.D.G. (Ad majorem Dei gloriam (tot meerdere eer van God)), “uit dankbaarheid dat ik me in Wenen veilig door zoveel ellende heen heb gebracht.” Het Te Deum ging op 2 mei 1885 in première in de Kleiner Musikvereinssaal in Wenen, met als solisten, Frau Ulrich-Linde, Emilie Zips, Richard Exleben en Heinrich Gassner, met het koor van de Wiener Akademischer Richard Wagner Verein, en Robert Erben en Joseph Schalk die de orkestpartij op twee piano’s speelden. Hans Richter dirigeerde de eerste uitvoering met orkest op 10 januari 1886 in de Großer Musikvereinssaal in Wenen. Daarna waren er nog bijna dertig uitvoeringen tijdens Bruckners leven. De laatste uitvoering, die Bruckner bijwoonde, werd geleid door Richard von Perger, op voorstel van Johannes Brahms.Op zijn kopie van de partituur schrapte Gustav Mahler “für Chor, Soli und Orchester, Orgel ad libitum” (voor koor, solo’s en orkest, orgel ad libitum) en schreef “für Engelzungen, Gottsucher, gequälte Herzen und im Feuer gereinigte Seelen!” (voor de tongen van engelen, Godzoekers, gelouterde harten en zielen, gezuiverd in het vuur!). De componist noemde het werk zelf “de trots van zijn leven”. De eerste uitvoering in de Verenigde Staten vond plaats op het Cincinnati May Festival in 1892. Theodore Thomas dirigeerde het Chicago Symphony Orchestra, het Cincinnati May Festival Chorus en de solisten Corinne Moore-Lawson, Marie Ritter-Goetze, Edward Lloyd en George Ellsworth Holmes. De conceptversie van 1881 en de eerste schets van 1883 worden bewaard in het archief van de abdij Kremsmünster. De vocale partijen en de orkestpartituur, en de ad lib. orgelpartituur van 1884, zijn opgeslagen in het archief van de Österreichische Nationalbibliothek.Bruckners Te Deum voor koor en groot orkest met vier solisten, werd geprezen door illustere tijdgenoten als Hans Richter en Mahler, terwijl ook de componist zelf, die meestal extreem zelfkritisch was, meende dat God zijn partituur wel vriendelijk zou goedkeuren. Als een eminente vertolker van het religieus repertoire, brengt Philippe Herreweghe op deze cd, met diepgang en empathie, zijn visie op deze twee belangrijke, religieuze werken uit de tweede helft van de 19de eeuw, over op de luisteraar. Warm aanbevolen.
Anton Bruckner Mass No. 2 in E Minor & Te Deum Collegium Vocale Gent Orchestre des Champs-Elysées Philippe Herreweghe cd PHI LPH034