De hoorn was, naast piano en cello, één van de instrumenten, die Brahms in zijn jeugd leerde spelen. Zijn genegenheid voor en vertrouwdheid met het instrument blijkt duidelijk uit de glorieuze solo’s die hij er voor componeerde in zijn symfonieën, en hij gaf het een ereplaats in een subliem Hoorntrio. Toch heeft Brahms nooit nog enig ander kamermuziekwerk gecomponeerd waarbij de hoorn betrokken was, een vergissing waar hoornisten sindsdien spijt van hebben.
Na twee veelgeprezen cd’s voor BIS (foto’s), besloot Alec Frank-Gemmill dit recht te zetten, en deed beroep op de pianist, Daniel Grimwood, en de violist, Benjamin Marquise Gilmore. Op de cd staan de Sonatensatz (het Scherzo uit de F.A.E. Sonate), WoO 2, de Cellosonate nr. 1 In mi klein, op. 38 en het Hoorntrio in Es, op. 40. Het sprak voor zich dat de resulterende cd, het Hoorntrio moest bevatten. Frank-Gemmill koos er voor, om het Trio uit te voeren op het instrument, een Raoux- Labbaye uit ca. 1865 (foto), dat door Aubrey Brain (1893-1955) (foto) werd bespeeld op zijn legendarische opname uit 1933. Frank-Gemmill koos ook twee werken, die oorspronkelijk werden gecomponeerd voor respectievelijk viool en cello. In het Scherzo dat Brahms componeerde als zijn bijdrage aan de FAE-sonate, merkte hij dat de structuur van het stuk als het ware bestaat uit hoornklanken, terwijl het galopperend 6/8-thema, hem herinnerde aan de laatste beweging van het Hoorntrio.
De zogenaamde F-A-E Sonate voor viool en piano, was een gezamenlijke compositie van Albert Dietrich (foto), Robert Schumann en de jonge Johannes Brahms (foto), gecomponeerd in 1853, voor de violist Joseph Joachim (foto), n.a.v. de aanwezigheid van de violist in Düsseldorf. Joachim was nl in Düsseldorf voor de première in oktober 1853 van de Fantasie voor viool en orkest, op. 131 van Schumann. Dit was voor Robert Schumann de aanleiding om een Vioolsonate te componeren ter ere van Joachim.Schumann (foto) componeerde voor de “FAE Sonate”, twee bewegingen (Intermezzo en Finale), en zijn leerling Albert Dietrich en de toen twintigjarige Johannes Brahms, die als gast van de familie Schumann in Düsseldorf verbleef, componeerden elk één beweging. Dietrich componeerde de eerste beweging (Allegro) en Brahms componeerde het Scherzo als derde beweging. Het in oktober 1853 voltooid manuscript van de “F.A.E. Sonate”, werd in oktober 1853, ten huize van de Schumanns, aan Joseph Joachim aangeboden in een bloemenmand, als onderdeel van een “Abendgesellschaft”. De dan 26-jarige sprookjesschrijfster, Gisela von Arnim, de dochter van Bettina (Brentano) en Achim von Arnim, was erbij, en was die avond voor de gelegenheid verkleed als “Gärtnerin”, als vrouwelijke tuinman.
Het Motto F. A. E. „Frei aber einsam“, was het devies van Joseph Joachim. Vertaald in of corresponderend met muzieknoten, werd dit de letters F-A-E., de noten fa, la en mi. Deze werden in de vier bewegingen verwerkt, ook in een andere volgorde, deels als motief, in thema’s of als begeleidingsfiguren, maar zijn het duidelijkst hoorbaar in de bewegingen van Albert Dietrich en Schumann. In het Scherzo van Brahms zitten de 3 noten eerder verborgen.
Omdat hij ook een Sonate wilde opnemen, koos Frank-Gemmill, Brahms’ Cellosonate nr. 1 in mi klein, op. 38, als degene die het meest geschikt is om te spelen op hoorn. Samen met de arrangeur, Daniel Grimwood, werd besloten om het werk een terts hoger te transponeren naar sol klein. De Cellosonate nr. 1 in mi klein, op. 38, getiteld “Sonate für Klavier und Violoncello”, werd gecomponeerd in 1862-1865. Brahms componeerde de eerste twee bewegingen in de zomer van 1862, evenals een Adagio, dat hij later verwijderde. De laatste beweging werd gecomponeerd in 1865. De sonate is getiteld “Sonate für Klavier und Violoncello”, en de piano “moet een leidende, waakzame en attente partner zijn, die onder geen enkele voorwaarde, een zuiver begeleidende rol mag hebben” (Brahms). De Sonate werd opgedragen aan Josef Gänsbacher (1829-1911), een gerenommeerde zangleraar (“Stimmbilder”) en amateur-cellist in Wenen.Brahms nam voor zijn eerste Cellosonate, de Cellosonaten van de cellist, Bernhard Romberg (1767-1841) (foto) als voorbeeld. Romberg had nog de jonge Beethoven gekend, met wie hij in Bonn, kamermuziek speelde. Samen met zijn neef, de violist Andreas Romberg, behoorde Bernhard Romberg eerst tot de Hofkapelle in Münster, en daarna was hij cellist in de Kurkölnische Hofkapelle van de keurvorst en aartsbisschop van Keulen in Bonn. In het Allegro non troppo, in mi klein, de eerste beweging van de Sonate, valt al meteen op dat de muziek door beide musici hartstochtelijk en gedreven gespeeld is. Frasering en toonvorming zijn perfect.Het daarop volgend, speels Allegretto quasi Menuetto in la klein, met zijn schattig Trio als midden episode, wordt kristalhelder neergezet door zowel de hoornist als de pianist. Het samenspel is doordrongen van een doordacht inzicht. De beide musici ademen één paar emoties en vormen één afgeronde klank, bestaande uit twee kleuren, deze van de hoorn en deze van de geperleerde piano. Magnifiek. Het krachtig Allegro in mi klein op Bachs Contrapunctus 13 uit zijn “Kunst der Fuge”, klinkt als een orkest. Beide musici zijn perfect op elkaar afgestemd en toveren gedreven contrapunt uit hun instrumenten. De balans is perfect en de weergave van de structuur is optimaal. Verbluffend.Brahms componeerde zijn Hoorntrio tijdens de zomer van 1865 in het huis (foto) van Clara Schumann in Lichtental nabij Baden-Baden, in het Zwarte Woud. Hij componeerde zijn Trio voor natuurhoorn of “Waldhorn”, viool en piano, ter herdenking aan het overlijden van zijn moeder Christiane (foto), eerder dat jaar. Hij baseerde het werk op een thema van een “Albumblatt” voor piano, dat hij twaalf jaar eerder, in 1853, als 20-jarige, componeerde, maar toen niet publiceerde. Het prachtig Hoorntrio werd voor het eerst in november 1865, in Zürich uitgevoerd, en werd in november 1866 gepubliceerd. Het was het laatste kamermuziekwerk dat Brahms voor de komende acht jaar zou componeren. Brahms koos ervoor om het werk voor natuurhoorn in plaats van voor ventielhoorn te componeren, ondanks het feit dat de nieuwe, moderne ventielhoorn reeds populair was.Het timbre van de Waldhorn was nl. somberder en melancholischer dan de ventielhoorn en creëerde een heel andere stemming. De hoorn was symbolisch. Omdat Brahms als jongen, hoorn speelde, koos hij na het overlijden van zijn moeder, de eenvoudige naaister, voor zijn nieuwe compositie, voor de hoorn. Zijn moeder zou daarenboven veel van haar zoons hoornspel hebben genoten en Brahms’ vader speelde ook hoorn. Het was dus geen toeval dat hij enkele maanden na haar overlijden in 1865, aan zijn aangrijpend Hoorntrio begon. Het “Adagio mesto” was duidelijk een ‘in memoriam’. De laatste beweging baseerde hij op het volkslied ‘Es soll sich ja keiner mit der Liebe abgeben’.Alec Frank-Gemmill (foto) was van 2014 tot 2016, lid van het BBC Radio 3 New Generation Artist-programma en trad vaak op als solist, onder meer in uitvoeringen van zelden gehoord repertoire van Ethel Smyth, Malcolm Arnold en Charles Koechlin. Hij was tien jaar de eerste hoornist van het Scottish Chamber Orchestra en bekleedde dezelfde functie bij het Gothenburg Symphony Orchestra.Brahms Chamber Music Alec Frank-Gemmill horn, Daniel Grimwood piano, Benjamin Marquise Gilmore violin cd BIS2478