Ontdek op deze nieuwe cd het Magnificat en de feestelijke muziek, “Die Himmel erzahlen die Ehre Gottes”, van C. P. E. Bach, opzwepende muziek in een overtuigende vertolking door de Bazelse madrigalisten, L’arpa festante en gerenommeerde solisten, o.l.v. de Zwitserse dirigent, Fritz Näf.Gedurende zijn hele leven beschouwde C. P. E. Bach (foto) zijn Magnificat in D, Wq. 215 (H772) als één van zijn belangrijkste werken. Het ingewikkeld, hoog-barok idioom van het beroemd Magnificat van vader Sebastian, werd al in 1749 achterhaald, toen zijn tweede zoon Carl Philipp Emanuel, een Magnificat componeerde waarin hij overblijvende elementen uit de barok verzoende met de nieuwe, Noord-Duitse “empfindsamer Stil”. Hier wordt het gepresenteerd in de zelden gehoorde vroege Leipzig-versie uit 1749, waarmee de zoon zichzelf wilde aanbevelen als mogelijke opvolger van zijn vader als Kantor van de Thomaskerk. Het voldoet aan alle criteria die de esthetiek van die tijd eiste van een grootschalige, religieuze compositie, grootsheid, waardigheid, polyfone en concertante koorbewegingen, gevoelige en pathetische aria’s en een grootse afsluitende dubbelfuga. De feestelijke muziek “Die Himmel erzahlen die Ehre Gottes” werd daarentegen gecomponeerd tijdens Bachs latere periode als dirigent in Hamburg.In 1738, ontving Carl Philipp Emanuel Bach (1714-1788) wat hij noemde een onverwachte en genadige oproep van de toenmalige kroonprins van Pruisen, de toekomstige Frederik de Grote. Frederick was de meest paradoxale monarch van de 18de eeuw. Aan de ene kant was hij een meedogenloze potentaat wiens militaire avonturen het model werden voor het latere Duits expansionisme; aan de andere kant was hij een francofiele zoon van de Verlichting, een enthousiaste sociale hervormer, en een musicus, die van de zachte, pastorale fluit het must-play-instrument maakte van de Europese gentleman-amateur. Emanuel Bach zou dertig jaar in zijn dienst blijven. In het begin van de jaren 1750, na de dood van Johann Sebastian, woonde en verbleef de jonge Johann Christian een tijdje bij zijn halfbroer in Potsdam. Na Berlijn, maakte Philipp Emanuel carrière in Hamburg. Hij volgde daar nl. vanaf 1767 zijn peetoom Georg Philipp Telemann op als kapelmeester van de vijf hoofdkerken. Daarom is hij bekend als de “Berlijnse” of “Hamburgse” Bach.Hoewel er geen sluitend bewijs is, lijkt het waarschijnlijk dat hij zijn Magnificat in de zomer van 1749 heeft gecomponeerd als een visitekaartje, met het oog op de opvolging van zijn zieke vader als Thomaskantor in Leipzig. Hij dong naar de post na het overlijden van Johann Sebastian in 1750, en opnieuw in 1755, maar telkens zonder succes. Drie decennia later, nu hij muziekdirecteur was in Hamburg, herzag Philipp Emanuel zijn Magnificat voor een uitvoering in 1779, waarbij hij trompetten en pauken aan toevoegde, hoornpartijen uitbreidde en een nieuw “Et misericordia” componeerde. Op één niveau is het meesterwerk van Philipp Emanuel een eerbetoon aan het Magnificat van zijn vader, nl. in de euforie van de stralende opening, het gespierd arpeggio-motief ter illustratie van “Fecit potentiam”, en het bijna letterlijk citaat op “Deposuit potentes”, waarvoor hij, net als zijn vader, een stortvloed van tuimelende toonladders componeerde. In de gigantische, laatste beweging, beginnend als een fuga in de oude stijl op “Sicut erat in principio”, maar zich uitbreidend naar een majestueuze dubbel fuga met een nieuw contra subject op het woord “Amen”, ontvouwde Philipp Emanuel, net als eertijds zijn vader, zijn knap, contrapuntisch meesterschap.Op andere plaatsen in dit eclectisch werk is het idioom veel actueler. Het contrapunt, dat allesoverheersend was in het Magnificat van vader Sebastian, is hier in de solo-bewegingen vrijwel afwezig. De bravoure tenor aria “Quia fecit mihi magna”, gekleurd door hoge hoornpartijen, had rechtstreeks uit een opera van de Dresdense hofcomponist Johann Adolf Hasse kunnen komen. En terwijl het vurig duet “Deposuit potentes”, voor alt en tenor, typisch is voor Philipp Emmanuel Bach, kondigen de elegante, melodische continuïteit en de homofone texturen, ondersteund door een stevig voortschrijdende bas, reeds de stijl aan van een later tijdperk. Emanuel laat eveneens zijn persoonlijke, muzikale onafhankelijkheid horen in de aria’s “Quia respexit” en “Suscepit Israel”, beide in de tedere sfeer van de “Empfindsamkeit”, de 18de-eeuwse cultus van verhoogde gevoeligheid, waarvan hij de meest welsprekende exponent was. “Quia respexit” voor sopraan, roept de nederige dienstmaagd op in zachte, zuchtende frasen, met een neerwaartse sprong om “humilitatem” te schilderen. Nog aandoenlijker is de alt-aria “Suscepit Israel”, verbloemd door de koele, helder klinkende sonoriteit van twee fluiten. Hier, net als in het koor “Et misericordia eius”, tempert Philipp Emanuel Bach bijna op Mozartiaanse wijze, de emotionaliteit van de “Empfindsamkeit” met melodische lijnen vol Italianiserende gratie en evenwicht. De vocale solisten zijn Monika Mauch (sopraan), Matthias Rexroth (contratenor), Hans Jorg Mammel (tenor) en Gotthold Schwarz (bas). Magnifiek!Carl Philipp Emanuel Bach Magnificat Mauch Rexrot Mammel Schwarz Basler Madrigalisten l’Arpa Festante Fritz Näf cd Carus CAR83518