De Iers-Engelse filosofe, Iris Murdoch (1919-1999), uit “The golden age of female philosophy” in Oxford, is vooral bekend als romanschrijfster. Met “The Sea, the Sea” won ze in 1978, de prestigieuze Booker Prize. In Nederland en België is haar filosofisch werk daarentegen weinig bekend. Met dit boek over Murdochs essay, “The idea of perfection”, wil Katrien Schaubroeck daar verandering in brengen.De dominante filosofische scholen in de tijd dat de essays in Murdochs, “The Sovereignty of Good”, verschenen, waren het existentialisme in Europa en de analytische filosofie in de Engelssprekende wereld. Iris Murdochs moraalfilosofie pleitte tegen de centrale ideeën van beide scholen. Haar eerste boek, “Sartre: Romantic Rationalist”, was gepubliceerd in 1953. Murdoch ontmoette Jean-Paul Sartre (foto) nadat ze hem in 1945 een lezing had horen geven in Brussel toen ze voor de United Nations Relief and Rehabilitation Administration (UNRRA) werkte, en was destijds onder de indruk van zijn existentialistische filosofie, hoewel ze later zijn, wat zij noemde, “Luciferiaanse” kijk op een moraliteit, gebaseerd op vrijheid en individuele wil in plaats van liefde en goedheid, verwierp. De heersende opvatting onder analytische filosofen in die tijd was dat, net als bij de natuurwetenschap, uitspraken over de werkelijkheid, publiekelijk verifieerbaar moesten zijn als waar of onwaar, wat leidde tot de conclusie dat de toestanden en activiteiten van de ziel in al hun verscheidenheid moesten worden onthuld in waargenomen gedrag, om te worden geklasseerd als objectieve werkelijkheden. Murdoch, was het niet eens met wat zij zag als de consequente afwijzing van het innerlijk leven door de analytische filosofie.“Het idee van perfectie”, “The idea of perfection”, was het eerste essay van Murdochs “The Sovereignty of Good”. De belangrijkste invloed in “The Sovereignty of Good” was Plato. Maar, dit in een tijd waarin, een moralistische platonist, bizar was. Maar, de joods-Franse filosofe, Simone Weil (1909-1943) (foto), die in haar Cahiers (Engelse vert. Notebooks), Murdoch in 1956 had beoordeeld, had een belangrijke invloed op Murdochs lezing van Plato en op haar filosofie in het algemeen. Weils concept van aandacht voor de werkelijkheid, met inbegrip van zowel andere mensen als een transcendent Goed, voorzag Murdoch van een alternatief voor de conventionele opvatting van de acties van een autonome vrijheid, als basis van moraliteit. Murdoch droeg haar boek op aan Stuart Hampshire, haar collega-filosoof en voormalige collega aan de Universiteit van Oxford, waar ze van 1948 tot 1963 doceerde.Murdochs argument in dit essay verloopt in drie fasen. Ze beschrijft eerst wat zij beschouwt als de geaccepteerde filosofische kijk op de mens als moreel middel, waarbij ze voornamelijk verwijst naar “Disposition and Memory and Thought and Action” van de Brits moraalfilosoof, hoogleraar aan de Universiteit van Oxford en literair recensent, Stuart Hampshire (1914-2004) (foto). Ze concludeert dat het hedendaags paradigma van de ‘man’, in zowel de analytische als de continentale filosofie (die ze respectievelijk karakteriseert als Kantiaans en surrealistisch existentialisme), behavioristisch, existentialistisch en utilitair is. Het behaviorisme heeft betrekking op de verbinding van de betekenis en het wezen van actie met het publiek waarneembare, het existentialisme op zijn eliminatie van het substantiële zelf en zijn nadruk op de eenzame almachtige wil, en het utilitarisme, op zijn aanname, dat moraliteit alleen betrekking kan hebben op openbare handelingen.Nadat ze heeft opgemerkt dat ze bezwaar maakt tegen deze karakterisering op empirische, filosofische en morele gronden, gaat ze verder met het onderzoeken van de filosofische basis voor de dominante opvatting. Ze lokaliseert de bron van haar fundamentele bewering, dat mentale concepten genetisch moeten worden geanalyseerd en dus, dat het innerlijke, als een parasitair op het uiterlijk moet worden beschouwd, in een argument binnen de Britse empirische traditie over de ontologische status van private sense-data. Wittgenstein had een einde gemaakt aan de vraag door aan te tonen dat er geen betekenis kan worden gehecht aan het idee van een ‘innerlijk object'”, maar merkte op dat hij op basis van deze observatie, geen “morele of psychologische” conclusies heeft getrokken. Anderen, onder wie Hampshire en de moraalfilosofen, Gilbert Ryle, Richard Mervyn Hare en Sir Alfred Ayer, de auteur van “Language, Truth, and Logic” (1936) en “The Problem of Knowledge” (1956), hebben Wittgensteins argument echter onrechtmatig, algemeen uitgebreid.Murdoch introduceert vervolgens, als een voorbeeld van morele activiteit die geen uiterlijke manifestatie heeft, de veranderende houding van een moeder ten opzichte van haar schoondochter. De moeder heeft in eerste instantie een hekel aan de schoondochter, maar geeft daar geen uiterlijke aanduiding van en “gedraagt zich prachtig” tegenover haar. Maar in de loop van de tijd, “door zorgvuldige en rechtvaardige aandacht te schenken” aan de schoondochter, gaat de moeder/schoonmoeder, haar zien als “niet vulgair maar verfrissend eenvoudig, niet onwaardig maar spontaan”. Murdoch beweert dat de schoonmoeder, terwijl ze op deze manier over haar schoondochter nadenkt, zich bezighoudt met morele activiteit, maar het probleem is dat dit niet kan worden gezegd binnen het geaccepteerd paradigma of voorbeeld.In de tweede fase van het betoog verwerpt Murdoch de onderliggende opvatting van de werkelijkheid, die alles uitsluit wat niet publiekelijk waarneembaar is, en stelt een andere voor. Ze stelt dat de gehechtheid van de filosofie aan waarneembaarheid als een criterium van de werkelijkheid, voortkomt uit de goedkeuring van een onbekritiseerde opvatting van wetenschap. Het resultaat is dat de filosofie niet in staat is om rekening te houden met de levende persoon, die in de loop van de tijd innerlijk verandert. Moraliteit past niet in de wereld, die door de wetenschap kan worden beschreven, dus de filosofie moet zich bevrijden van de grenzen van de wetenschap. Murdoch stelt dat het centraal concept van moraliteit ‘het individu’ is, waarvan men denkt dat het kenbaar is door liefde, en verbindt dit concept met het idee van perfectie, aangezien moraal, verband houdt met verandering en vooruitgang in de richting van ‘een ideale limiet’.In de derde fase past Murdoch haar opvatting van moraliteit toe op het idee van vrijheid. Zowel de analytische als de continentale, existentialistische moraalfilosofie, situeert de individuele vrijheid op het moment van keuze, wanneer een persoon besluit om in de wereld te handelen. Volgens Murdochs opvatting van moraliteit, als liefdevolle aandacht voor de werkelijkheid, zoals getoond door de schoonmoeder tegenover de schoondochter, komt vrijheid voort uit toenemende kennis van de werkelijkheid, waardoor het individu duidelijk inzicht krijgt. Met volledige helderheid van visie zou men niet worden afgeleid door de eigen vooroordelen en zou men eenvoudig in overeenstemming met de werkelijkheid kunnen handelen, in plaats van min of meer blindelings te kiezen. Ze merkt op dat de notie van de wil als gehoorzaamheid aan de werkelijkheid, een gehoorzaamheid is die idealiter een positie leert waar er geen keuze is, bekend is bij kunstenaars, en beweert dat haar opvatting van morele psychologie, op unieke wijze, in staat is om zowel kunst als moraal als compatibele activiteiten te beschouwen.Schaubroeck laat zien hoe het werk van Murdoch niet alleen uitnodigt om op een andere manier te kijken naar ethiek, maar ook naar de functie van literatuur en naar de filosofie van de liefde. Het innerlijk leven van de mens lag Murdoch nauw aan het hart. ‘Het is niet stil en duister binnenin’, schreef ze. Ze verweet haar collega-filosofen dat zij de ziel hadden kapotgemaakt en vervangen hadden door het ego. Met haar opmerkzame inzichten, gaf ze een scherpe kritiek op eigentijdse filosofen, zoals de existentialisten. Ze legde de focus van de moraalfilosofie opnieuw op de innerlijke wereld. Morele groei toont zich niet in hoe mensen handelen, maar in hoe ze denken, zien en voelen.“In het bijzonder”, zo lezen we, “zijn er drie hedendaagse ontwikkelingen die om een morele reflectie vragen, waar Murdoch een uitstekend startpunt voor biedt. Ten eerste illustreert het voorbeeld van de schoonmoeder onmiskenbaar hoe taal werkelijkheid creëert. Een vulgaire schoondochter is een andere realiteit dan een spontane schoondochter. Die scheppende kracht van taal is waarom het gebruik van metaforen zo doeltreffend én zo funest kan zijn. Dat is waarom propaganda werkt. Het doet ertoe met welke woorden we elkaar (en elkaars gedrag) beschrijven.“Ten tweede”, zo vervolgt Schaubroeck, “heeft Murdoch een rijkere, boeiendere morele attitude te bieden dan de verlichtingsattitude van respect. Liefde proberen opbrengen voor een ander is niet hetzelfde als respect. Het vergt meer moeite, maar het belooft ook meer voldoening. Respect dreigt in onverschilligheid te vervallen, alsof moraliteit vooral gedefinieerd wordt in negatieve termen. Respect wijst op al die dingen die je bovenal niet moet doen. Je moet een ander niet aanranden, niet beledigingen, niet voorliegen, niet doden, niet manipuleren. Vraagt een goed leven ook niet om inspanningen om bepaalde dingen juist wel te doen? Zouden we met liefde voor elkaar niet meer bereiken dan met de gepolariseerde, gefragmenteerde samenleving, waarin iedereen elkaars mening duldt, zolang die er maar niet in geïnteresseerd hoeft te zijn ?“Ten derde”, zo lezen we nog, “geeft Murdoch een goede reden om zorg te blijven dragen voor het schone in de wereld. Murdoch vond religie en mystiek fascinerend, maar ze was zelf geen gelovig denker. Religie is niet de enige techniek die je kunt gebruiken om een beter mens te worden. Schoonheid, in natuur en in kunst, is een andere en voor veel mensen, gemakkelijker weg naar goedheid. Genieten van natuurschoon is misschien niet de belangrijkste route naar morele verandering, maar wel de meest toegankelijke.” Een prachtboekje dat u geenszins mag missen. Subliem.Katrien Schaubroeck (°1980) is een filosofe, die ethiek en hedendaagse analytische wijsbegeerte doceert aan de Universiteit Antwerpen. Ze doctoreerde in 2008 aan de KULeuven, met een proefschrift over de bijdrage van de Amerikaanse filosoof en emeritus hoogleraar aan Princeton University, Harry Frankfurt (°1929) (foto), aan het analytisch debat over praktische redenen t.o.v. Frankfurts theorie over de vrije wil. Van 2008 tot 2011 was ze als postdoctoraal onderzoeker van het FWO-Vlaanderen verbonden aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven, met studieverblijven in Canterbury en Berlijn. Van 2011 tot 2013 was ze als postdoc, verbonden aan het NWO-Horizonproject “Wat kunnen de geesteswetenschappen bijdragen aan ons praktisch zelfbegrip?”(Universiteit Utrecht). Haar interesses situeren zich voornamelijk in de meta-ethiek, de morele psychologie en de feministische filosofie. Momenteel werk ze aan een inleiding in de analytische wijsbegeerte, en aan publicaties over liefde en over epistemische, het zich voortdurend rekenschap moeten geven van (on)deugden.Katrien Schaubroeck Iris Murdoch Een filosofie van de liefde 76 bladz. uitg. letterwerk ISBN 978 90 8289 425 7