Toen Anne Teresa De Keersmaeker (°1960) in 1980 in New York aan “Violin Phase” (Steve Reich) werkte, speelde er naast de muziek van Reich, slechts één andere opname in de studio, Bachs Brandenburgse Concerten. Na meer dan 35 jaar zet ze het werk met deze muziek voort. “Bachs muziek draagt voor mij als geen ander de beweging, de dans in zich, en weet de grootste abstractie te combineren met een concrete, lichamelijke en misschien juist daardoor ook transcendente dimensie.”De Brandenburgse Concerten BWV 1046–1051, eigenl. “Six Concerts avec plusieurs instruments”, bestaan uit zes concerti grossi, waarbij Bach de instrumenten uit het barokorkest in verschillende, vaak gedurfde constellaties gebruikte. Hiertegenover zet De Keersmaeker 16 dansers uit verschillende Rosas generaties, (12 mannen en 4 vrouwen), in harmonie met 20 musici. Na haar recente creatie “Mitten wir im Leben sind/Bach6Cellosuiten” met de cellist, Jean-Guihen Queyras (Wereldpremière, 26 augustus 2017, Ruhrtriennale), en net als bij haar creatie, “Vortex Temporum” in 2013, met spectrale muziek van Gérard Grisey (1946-1998), benadert ze de muziek als partituur voor de dans, waardoor Bachs polyfoon meesterschap als het ware lichamelijk-harmonisch wordt uitgedrukt in tijd en ruimte, de symbiose van muziek en dans als perfecte schoonheid. De concerti worden live uitgevoerd door het barokensemble B’Rock. Violiste Amandine Beyer, met wie De Keersmaeker reeds de voorstelling “Partita 2” maakte, heeft de muzikale leiding. Schitterend!“In Bachs muziek”, zo vertelt Anne Teresa De Keersmaeker, “kunnen we ervaringen herkennen die opgeslagen zijn in het geheugen van elk menselijk lichaam, vreugde, woede, troost, misprijzen, wraak, medelijden, genot, pijn, melancholie, jubel, … Alles draait in zijn muziek bovendien rond communicatie. Hij kende als geen ander de regels van de klassieke retoriek. Zijn muziek is niet alleen emotioneel voortdurend in beweging maar ook fysisch. Daarom kunnen we er zo makkelijk op dansen.” “Terwijl de cellosuites hoofdzakelijk melancholisch en intimistisch zijn”, vervolgt ze, “associeer ik de Brandenburgse Concerten toch vooral met vitaliteit en levenskracht. In sommige van de snelle delen, die vaak gekenmerkt worden door een ononderbroken herhaling van kleine ritmische cellen, lijkt het alsof de muziek al voor de eerste noot onhoorbaar bezig is en na de laatste noot nog verder zal lopen. Bachs muziek lijkt dan als een stukje oneindigheid dat even tot klinken wordt gebracht. In de choreografie van de Zes Cellosuites speelde de zwaartekracht een belangrijke rol. De Brandenburgse Concerten associeer ik als danser veel meer met een opgaande beweging van zich openende spiralen.”“Terwijl in een voorstelling als “Drumming”, (muziek van Steve Reich), de choreografie heel precies was geankerd op de spiraal uit het geometrische grondplan”, vertelt ze nog, “meandert de choreografie van de Zes Brandenburgse Concerten veel vrijer door het basispentagram. Maat per maat probeer ik met choreografisch contrapunt een antwoord te geven op Bachs muzikale contrapunt. Het is een enorme uitdaging om de logica van het dansvocabularium met die van de muziek in overeenstemming te brengen. Hiervoor is het gebruik van ruimte en perspectief essentieel. Wat is voorgrond en wat is achtergrond? Wat is zichtbaar en wat niet? Wat hoor je in Bachs muziek op de voorgrond en hoe vertaal je dat visueel? De dans moet een autonome partner van de muziek zijn en mag zich er niet slaafs toe verhouden.”Net als veel van Bachs cycli, zoals de Goldberg Variaties of het Wohltemperierte Klavier, vormen ook de Brandenburgse concerten een meesterlijke bloemlezing en demonstratie van alle denkbare mogelijkheden die inherent waren aan de specifieke, muzikale vorm. Elk van deze zes concerti vraagt nl. om een andere combinatie van solisten onder de koperblazers, de strijkers, de rietblazers en de houtblazers, de vier groepen van de toenmalige “Stadtpfeifer”. Omdat de Brandenburgse Concerten nooit bedoeld waren om te worden uitgevoerd als een continue reeks, is hun volgorde van weinig belang. In het eerste en derde concert herkennen we de Italiaanse Ouverture. Beide concerti zijn voorbeelden van het oudere concerto grosso waarbij het instrumentaal ensemble onderverdeeld is in groepen. Enkel de aanvoerders van die groepen hebben soms een solistische rol. Beide concerti werden zeker voor 1715, dus nog in Weimar, gecomponeerd. In het tweede en vierde concert staat een klein ensemble van solo instrumenten tegenover de strijkers. De finale bewegingen zijn fugatisch. Het concert nr. 2 heeft prominente soli voor trompet, blokfluit, hobo en viool, vertegenwoordigers van koper-, hout-, riet- en snaarinstrumenten, de vier categorieën van de Stadtpfeifer. In het tweede domineert de trompet, in het vierde is dat de viool, doch in de langzame midden bewegingen hebben deze een louter begeleidende functie. Het vijfde en zesde concert bevatten naast de driedelige Italiaanse concertvorm elementen uit de Franse hofmuziek en oude stijlkenmerken van Bachs voorgangers. In beide concerten schreef Bach drie solo instrumenten voor. Viool, altviool en violone in het vijfde, twee gamba’s en violone als begeleiding in het zesde.“In het eerste deel van het eerste Brandenburgs concerto”, vertelt de choreografe, “lopen alle dansers op één rechte lijn die zich frontaal voor- of achterwaarts beweegt. Door middel van heel eenvoudige canons introduceer ik later ook het eerste visuele contrapunt. Zo wordt niet alleen de hele groep gepresenteerd, maar ook de verschillende instrumentgroepen: de twee hoorns, de violino piccolo, de hobo’s, enz… In het langzame deel van het eerste concerto introduceer ik dan voor het eerst het driedimensionale dansmateriaal waarop de hele voorstelling gebaseerd is. De choreografie van het eerste concerto toont dus als het ware de ingrediënten waarmee we gaan componeren.”Het concert nr.1 schittert door zijn bronstige koperblazers en feestelijke houtblazers. Zij jubelen samen met een violino piccolo (een terts hoger gestemd dan een viool), strijkers en basso continuo. Op de gebruikelijke drie delen volgen twee dansante delen, waardoor dit concert het karakter krijgt van een dansante suite. Het concert nr.3, zonder langzaam middendeel, heeft drie groepen van trio’s van respectievelijk 3 violen, 3 altviolen en 3 celli, plus basso continuo. Die drie trio’s spelen zowel solo als, als ensemble. Concert nr.4 bevat een concerterende rol voor de viool met twee blokfluiten in de rol van echo. Later bewerkte Bach dit concert tot een concert voor klavecimbel, 2 blokfluiten en strijkers (BWV 1057). In het bijzonder 5de concert speelt een klavierinstrument voor het eerst een heel prominente solopartij. Het klavecimbel heeft in het eerste deel nog de traditionele continuo-rol, maar evolueert na een obbligato-rol naar een dominante tot zelfs extraverte solo rol. In het Concert nr.6 contrasteren 2 altviolen en een cello met een trio van de oudere instrumenten, 2 viola’s da gamba en een violone van het gamba-type.“In het tweede, vierde en vijfde concerto”, vervolgt De Keersmaeker, “plaatst Bach een klein groepje solisten tegenover de rest van de groep, de zogenaamde ripieno. Ook hier wijkt hij graag af van de regels. Een instrument als het klavecimbel, dat traditioneel gezien een dienende rol speelt, verheft Bach in het vijfde concerto plots tot de belangrijkste solist. Hij schrijft er een immense solo-cadens voor. Het eerste concerto, dat hoogstwaarschijnlijk is samengesteld uit muziek van eerder gecomponeerde cantates, is het enige concerto dat niet uit drie maar uit vier delen bestaat. Het heeft soms het karakter van een orkestsuite. Misschien plaatste Bach het daarom aan het begin van de cyclus. Met haar feestelijke hoorngeschal vormde het eerste deel oorspronkelijk de opening van Bachs zogenaamde ‘jacht-cantate’. Het derde en zesde concerto zijn dan weer enkel voor strijkers geschreven. De hiërarchie tussen solist en groep (ripieni) lijkt hier te vervagen.”Gecreëerd met en gedanst door Boštjan Antončič, Carlos Garbin, Frank Gizycki, Marie Goudot, Robin Haghi, Cynthia Loemij, Mark Lorimer, Michaël Pomero, Jason Respilieux, Igor Shyshko, Luka Švajda, Jakub Truszkowski, Thomas Vantuycom, Samantha van Wissen, Sandy Williams en Sue Yeon Youn.Coproductie B’Rock Orchestra (foto), Volksbühne (Berlin), La Monnaie / De Munt (Brussels), Opéra de Lille, Opéra National de Paris, Sadler’s Wells (London), Les Théâtres de la Ville de Luxembourg, Concertgebouw (Bruges), Hollandfestival (Amsterdam).Wereldpremière, 12 September 2018, Volksbühne (foto’s) (am Rosa-Luxemburg-Platz) in Berlijn. Intendant was toen nog de Belgische kunsthistoricus en museumdirecteur, afkomstig uit Lier, Chris Dercon (°1958), nu directeur van de Réunion des Musées Nationaux-Grand Palais in Parijs. Deze productie werd gerealiseerd met de steun van de Tax Shelter van de Belgische Federale Overheid, in samenwerking met Casa Kafka Pictures Tax Shelter empowered by Belfius. Met dank aan Gli Incogniti. Foto’s dansers: Anne Van Aerschot.
Kostuums : An D’Huys
Decor en licht : Jan Versweyveld
Dramaturgie : Jan Vandenhouwe
Muzikaal advies : Kees van Houten
Productie : RosasThe six Brandenburg Concertos Rosas choreography Anne Teresa De Keersmaeker Music Johann Sebastian Bach dvd BelAir BAC197