Beethovens op. 1, een set van drie pianotrio’s, gecomponeerd voor piano, viool en cello, werd voor het eerst uitgevoerd in 1795 in het huis van prins (Fürst) Karl Lichnowsky, aan wie ze werden opgedragen. De trio’s werden ook in 1795 uitgegeven.De 11 werken die Ludwig van Beethoven (1770-1827) voor pianotrio componeerde, vormen een groep die even opmerkelijk is als zijn 16 strijkkwartetten. Met meer dan de helft ervan geschreven vóór 1800, voor de componist 30 werd, onthullen ze duidelijk zijn creatieve vluchten en worstelingen, in de eerste plaats dienend om te getuigen van de grootse vorming van Beethovens compositorische principes en het bereiken van zijn toppunt.Ondanks de op. 1 nummering, waren deze trio’s niet Beethovens eerste gepubliceerde composities. Dat waren zijn Dressler Variaties voor klavier (WoO 63). Kennelijk erkende hij de drie Pianotrio’s als zijn eerste composities, die substantieel en verhandelbaar genoeg waren, om ze als zijn eerste grote publicatie met een opusnummer uit te geven, om zo zijn stijl bij het muzikaal publiek te introduceren. De drie pianotrio’s van Beethoven op. 1 waren opgedragen aan prins Karl Lichnowsky, een beschermheer van Beethoven in wiens huis hij enige tijd heeft gewoond.Naast het gedwongen moeten verlaten van het Rijnland omwille van de oprukkende Franse revolutionaire troepen, was Beethovens voornaamste reden om zich in 1792 in Wenen te vestigen, te studeren bij Joseph Haydn. Volgens Beethovens levenslange vriend, Ferdinand Ries, was Haydn complimenteus voor de trio’s. De trio’s combineerden verschillende stijlelementen die de tijdgenoten van Beethoven herkenden. Ze waren weliswaar veel minder vertrouwd met de vier bewegingen in plaats van drie, en met Beethovens nieuwe manier van moduleren. Want, hoewel de overgang van majeur naar mineur veel voorkwam in de muziek van vorige generaties, hanteerde Beethoven deze techniek hier uitgebreider dan in zijn tijd gebruikelijk was. Joseph Haydn was dan ook bang dat ze niet bij het publiek in de smaak zouden vallen.Net zoals op. 1, was het Trio op. 11 ook verbonden aan de Weense adel van die tijd. Beethoven heeft dit Trio opgedragen aan gravin Maria Thorn von Thun-Hohenstein (foto). In de jaren 1750 had de jonge gravin Uhlfeld, klavier gestudeerd bij de keizerlijke hoforganist, Wenzel Raimund Birck (1718-1763), een gerespecteerde leraar en componist. Birck behoorde met Georg Christoph Wagenseil, Georg Matthias Monn, Mozart en Haydn, tot de klassieke, Weense school van componisten, die symfonieën componeerden. Er bestaat een manuscript met eenvoudige klavierstukken en oefeningen die Birck speciaal voor de gravin heeft gecomponeerd. Of ze ook bij Joseph Haydn studeerde, is moeilijk te achterhalen, aangezien de bron die dit aangeeft, alleen de titel “Gravin Thun” aangeeft. Hoe dan ook, de gravin, die in 1760 huwde met Franz Josef Anton von Thun und Hohenstein, werd een zeer bekwame muzikante. Ze werd patrones (“Hauptförderin”) van Mozart en Beethoven, en had in haar paleis in Wenen aan de Minoritenkirche, een bekend en vooraanstaand, artistiek en muzikaal salon, dat bezocht werd door o.a. Haydn, Gluck, G. v. Swieten, J. v. Sonnenfels, F. X. W. v. Orsini-Rosenberg en de Keizer Joseph II. zelf! Mozart had trouwens in 1787 zijn aanstelling als “Kammerkompositeur bei Hof”, aan haar voorspraak bij de keizer te danken.Ook op andere manieren probeerde Beethoven van dit Trio een aantrekkelijke publicatie voor het Weens publiek te maken. Het trio kon nl. ook worden uitgevoerd met klarinet in plaats van viool, een flexibele benadering van instrumentatie die de verkoopbaarheid en het succes vergrootte. Het Trio is ook bekend onder de naam “Gassenhauer Trio”. Dit ontstond uit de derde beweging, negen variaties op een thema uit het toen heel populair dramma giocoso, “L’amor marinaro ossia Il corsaro” uit 1797, van Joseph Weigl. De specifieke melodie, “Pria ch’io l’impegno” (“Voordat ik naar het werk ga”), was zo populair, dat het in de straten (“Gassen”) van Wenen te horen was. Een “Gassenhauer” duidt nl. op een deuntje dat mensen (in de Gassen) floten of zongen. Andere componisten die deze melodie gebruikten waren Joseph von Eybler, Hummel en Paganini.Het jaar 1808 was voor Beethoven een periode van overtreffende productiviteit. Hij componeerde o.a. twee belangrijke pianotrio’s die hij opdroeg aan gravin Marie Erdödy. Gravin Anna Maria van Erdődy geb. Gravin von Niczky, was één van de naaste vertrouwelingen van Beethoven. In 1796 trouwde ze met graaf Péter van Erdődy, Monyorokerék en Monte Claudio, een telg uit de beroemde adellijke familie Erdődy. Met hem had ze drie kinderen, twee dochters en een zoon. In 1805 scheidde ze echter van haar man en woonde later in een huwelijkse gemeenschap met haar secretaris en de muziekleraar van haar kinderen, Franz Xaver Brauchle (1783-1838), die ook componist was. Marie Erdődy was al vroeg een van de grote bewonderaars van Beethoven. Van 1808 tot 1809 woonde de componist zelfs in haar groot appartement aan de Krugerstraße nr. 1074 in Wenen. Daarnaast bezat ze een klein landgoed in Jedlesee bij Wenen, waar tegenwoordig het Beethoven Memorial Wenen-Floridsdorf is te zien. Er is sedert 2007 de “Beethovenweg” maar in 2013 werd een deel van de Beethoven-collectie van het Erdődy-landgoed weliswaar overgebracht naar het Bezirksmuseum Floridsdorf.Naast de twee pianotrio’s op .70 nr. 1 en op. 70 nr. 2, droeg Beethoven aan Marie Erdődy, de cellosonaten op 102 nr. 1 en op. 102 nr. 2 op, gecomponeerd voor de cellist Joseph Linke, evenals de canon “Glück, Glück zum neuen Jahr” (WoO 176, 1819). Vanaf 1815 woonde ze in Paucovec in Kroatië, later in Padua. In 1823 werd ze uit Oostenrijk uitgewezen en verhuisde ze naar München waar ze overleed. Het Trio in D bevat thema’s uit de tweede beweging van Beethovens Symfonie nr. 2. Vanwege de vreemde tot bijna griezelig klinkende langzame beweging, werd het Trio “Geistes Trio” genoemd. De spookachtige muziek zou volgens Carl Czerny zijn oorsprong hebben in schetsen voor de drie heksen, uit een geplande Macbeth-opera, die Beethoven echter nooit voltooide. In 1975 inspireerde het Samuel Beckett tot een heus TV Play, ‘Ghost Trio’… Beckett kende het meesterwerk in de uitvoering door Barenboim, Zuckerman en Jacqueline Duprez.Beide Trio’s zijn representatief voor de stilistische ‘Midden’-periode van Beethoven, van ongeveer 1803 tot 1812. Hij componeerde de twee pianotrio’s terwijl hij de zomer van 1808 in Heiligenstadt (foto) even buiten Wenen, doorbracht. Daar had hij de vorige zomer, zijn vijfde symfonie voltooid en in 1802 zelfmoordplannen gesmeed… De innemende Rijnlander componeerde zijn twee trio’s onmiddellijk na het voltooien van zijn Symfonie nr. 6 (Pastorale). Het was een periode van grote onzekerheid in het leven van Beethoven, vooral omdat hij op dat moment geen bron van inkomsten had…Hoewel de variaties in Es, op. 44, een reeks van veertien variaties op een thema, geschreven voor piano, viool en cello, één van de vroege werken van Beethoven was (gecomponeerd op ongeveer 22-jarige leeftijd), kreeg het pas zijn opusnummer toen het werd uitgegeven door Hoffmeister in Leipzig, meer dan een decennium nadat Beethoven het componeerde. In dit werk verwerkte Beethoven variaties op populaire thema’s uit de opera/Singspiel, “Das rote Käppchen”, van Carl Ditters von Dittersdorf (foto). Deze opera beleefde zijn première in 1788 in Wenen. Lange tijd stonden de Variaties op. 44 bekend als ‘Variaties op een origineel thema’, omdat de eerste publicatie het thema niet noemde. Ondertussen werd het geïdentificeerd als een thema van Dittersdorf.De variaties werden vermoedelijk in 1792 gecomponeerd en in 1804 gepubliceerd. De opera bereikte Bonn in 1792, gedurende de laatste maanden dat Beethoven daar verbleef. Beethoven nam één van de populairste stukken uit de opera, nl. een motief van de melodie, “Ja, ich muss mich von ihr scheiden”, als thema voor zijn variaties, een aria gezongen door de burgemeester van het dorp, Hans Christoph Nitsche, die aankondigt dat hij zijn vrouw moet verlaten. De variaties waren waarschijnlijk reeds voltooid toen Beethoven gedwongen Bonn moest verlaten, (een schets uit 1792 is bewaard gebleven), maar werden in 1804 gepubliceerd als opus 44.Het thema is een reeks eenvoudige, onversierde arpeggio’s in octaven, unisono gespeeld door de drie uitvoerders. Beethoven componeerde veertien, decoratieve variaties in de traditie van de 18de eeuw, maar met contrasterende texturen. De tiende variatie bv., gesyncopeerd en krachtig, wordt gevolgd door een zeer gereserveerde dialoog, terwijl de zachte twaalfde variatie, onderbroken wordt door een uitbarsting in bijna grof fortissimo. De beweging bevat twee langzame variaties (nrs. 7 en 13) en de laatste variatie, een allegro in 6/8, dynamisch en vreugdevol, wordt onderbroken door een als een kort intermezzo beschouwd andante. De conclusie is gemarkeerd presto, geleid door de piano. Schitterend!Het Suk Trio was een Tsjechisch pianotrio opgericht in 1951 en ontbonden in 1990. Ze maakten hun debuut op 5 maart in de Rudolfinum Hall in Praag met Josef Suk (viool), Jiří Hubička (piano) en Saša Večtomov (cello). Vast lid van het ensemble was Josef Suk, de kleinzoon van de componist en naamgenoot van het ensemble. De pianist die het langst met de groep speelde was Jan Panenka , en de belangrijkste cellist was Josef Chuchro. In 1958 namen ze Dumky van Antonín Dvořák op voor het Duitse label Deutsche Grammophon, de eerste stereo-opname in de geschiedenis van het label. Het trio speelde de meeste grote pianotrio’s, toerde in het buitenland en nam uitgebreid op. Het ontving vele prijzen, waaronder de Grand Prix du Disque. Een van hun opmerkelijke opnamen was van het Mendelssohn Piano Trio No. 1 die door Supraphon opnieuw op cd werd uitgebracht. Een van de laatste concerten vond plaats op 20 mei 1990 in Praag, op het programma stond ook een compositie van de dirigent, Rafael Kubelík, kort na zijn terugkeer uit ballingschap. Het concert vond plaats met de bezetting, Suk-Panenka-Chuchro.Hun opnames van Beethovens Pianotrio’s voor het Japans Nippon Columbia, voltooid in de korte tijdspanne van juni 1983 tot april 1984, werden gerealiseerd door de violist Josef Suk, de cellist Josef Chuchro en de pianist Josef Hála, die in 1980, Jan Panenka had vervangen. Hun klank werd gedomineerd door de strijkers, voornamelijk door de viool van Suk (foto), die de interpretatieprincipes definieerde. De eigenheid van het trio en hun opnames berustte zowel op onfeilbare techniek, sonische verfijning, een meer dan bewonderenswaardig samenspel en diepgaande muzikaliteit.Beethoven The Complete Piano Trios Suk Trio 4 cd Supraphon SU42972