Paula Modersohn-Becker (1876-1907) was een van de grote, bijzondere kunstenaars van de moderne tijd. Ze ging dapper haar weg als vrouw, werd aan haar lot overgelaten, leerde Parijs en zijn kunst kennen en werd met haar intense en expressieve beelden, een pionier van de Duitse avant-garde. Uwe M. Schneede, een van de beste experts op het gebied van het werk van Paula Modersohn-Becker, laat in zijn uitgebreide monografie zien hoe de kunstenares deze belangrijke indrukken in haar eigen beeldtaal vertaalde.Eind april 1901 trouwde Rainer maria Rilke met de Duitse beeldhouwster en schilderes, Clara Westhoff (1878-1954) (foto) uit Bremen. Ze woonden in een huis in Westerwede, enkele kilometers ten zuidwesten van de kunstenaarskolonie, Worpswede, waar Clara haar atelier had. In december 1901, kregen ze een dochtertje, Ruth. In de zomer van 1902 vertrok Rilke, naar Parijs, om daar een monografie over Rodin te schrijven. Clara bracht de kleine Ruth bij de grootouders onder en reisde hem achterna. In de winter van 1903, bewoonden zij twee naast elkaar liggende studio’s van de Villa Strohl Fern (foto) in het park van de Villa Borghese in de wijk Pinciano in Rome. Korte tijd later ging Clara terug naar haar kind in Duitsland, wat het einde van haar huwelijk met Rilke betekende.Rilke raakte in Worpswede bevriend met een van de oprichters van de kunstenaarskolonie, de Duitse landschapsschilder, Otto Modersohn (1865-1943) en zijn (tweede) vrouw, de kunstschilderes, Paula Modersohn-Becker (foto). Paula Modersohn-Becker overleed op 31-jarige leeftijd aan een embolie, enkele weken na de geboorte van haar dochter Mathilde (Tillie). In 1908 verhuisde Otto Modersohn als weduwnaar naar de nieuwe kunstenaarskolonie in het dorp Fischerhude, waar hij een jaar later trouwde met de operazangeres, Louise Breling.Aan het einde van de 19de eeuw streefde Paula Becker ondanks alle tegenslagen, vol passie haar doel om schilder te worden resoluut na. Inspiratie vond ze aanvankelijk in de kunstenaarskolonie Worpswede, waar ze haar toekomstige echtgenoot Otto Modersohn ontmoette. Haar artistieke brandpunt was echter Parijs, de toenmalige metropool van de kunst. Tijdens verschillende stimulerende verblijven daar leerde ze de hedendaagse Franse schilderkunst kennen. Toen ze in 1907 op slechts 31-jarige leeftijd overleed, had ze met haar belangrijk oeuvre het kort tijdperk tussen oud en nieuw, de 19de – en 20ste eeuw, artistiek vorm gegeven en de weg gebaand voor de Duitse avant-garde. Vandaag staat ze paradigmatisch voor de eerste generatie onafhankelijke, moedige schilders van de moderne tijd.De vooraanstaande, Duitse kunsthistoricus en curator voor hedendaagse kunst, Uwe M. Schneede (°1939) studeerde kunstgeschiedenis, literatuurwetenschap en klassieke archeologie aan de Universiteit van Kiel en de Universiteit van München. Vanaf 1967 was hij anderhalf jaar onderzoeksassistent bij de nieuw opgerichte Kunsthalle Düsseldorf, gevolgd door de directie van de Württembergischer Kunstverein Stuttgart (van 1968 tot 1973). Van 1973 tot 1984 leidde Schneede vervolgens de kunstvereniging in Hamburg. Van 1985 tot 1990 was hij hoogleraar kunstgeschiedenis met een focus op de 20ste eeuw aan de afdeling Kunstgeschiedenis van de Universiteit van München, en in 1991, werd hij directeur van de Hamburger Kunsthalle. Tijdens zijn ambtsperiode opende in 1997 het nieuwe gebouw en de vestiging van de “Galerie der Gegenwart”, ontworpen door Oswald Mathias Ungers . Hij heeft ook een aantal boeken geschreven en gepubliceerd over kunst en kunstgeschiedenis. Vanaf 1994 was hij ook deeltijdhoogleraar kunstgeschiedenis aan de Hochschule für bildende Künste Hamburg. In 2010 verscheen zijn “Die Geschichte der Kunst im 20. Jahrhundert”(foto).Inhoud:
Im Schutz der Künstlerprovinz 1896–1899
Paris 1900: Die symbolische Reise ins neue Jahrhundert
Die Fremdheit des Vertrauten 1901–1905
In der Welt der Kunst. “Ich glaube, es wird” 1906
Die Selbstbildnisse: Ich als eine Andere 1897–1907
Die Hauptwerke aus dem Pariser Atelier: Eine Welt für sich 1906/07
“Das Mächtige der Farbe”. Die letzten Werke 1907
Uwe M. Schneede Paula Modersohn-Becker, die Malerin, die in die moderne Aufbrach Duits 240 bladz. geïllustreerd uitg. C. H. Beck 978-3-406-76045-7