Joseph Canteloube ontdekte tijdens lange wandelingen door de bergdorpen van zijn jeugd, in het gezelschap van zijn vader, de liederen van herders en herderinnen in de weilanden, maaiers en ploegers aan het werk. Hij arrangeerde ze en noemde de 5 reeksen, in totaal 30 liederen, “Chants d’Auvergne”. Voor deze nieuwe cd hebben Carolyn Sampson en Pascal Rophé, 25 van die liedjes geselecteerd, variërend van liefdesliedjes en slaapliedjes tot werkliedjes en klaagzangen.Joseph Canteloube (1879-1957) (foto), die als zoon van “un père auvergnat” en “une mère pianiste, cévenole”, wel geboren werd in Annonay in het departement Ardèche, maar uit een familie kwam met roots in de Auvergne, leerde als kind piano spelen bij Amélie Daetzer, een gewezen leerling van Chopin. Hij was enige tijd bankemployé bij de Société Générale in Bordeaux, maar na herstel van een ernstige ziekte, besloot hij zich aan de muziek te wijden. In 1901 trouwde hij in Malaret met Charlotte Marthe Calaret, met wie hij in 1903 een tweeling kreeg, Pierre en Guy, en in dat jaar werd hij student van Vincent d’Indy aan de Schola Cantorum in Parijs, waar hij bevriend raakte met Déodat de Séverac, Isaac Albéniz en Albert Roussel. Voor zijn eerste opera “Le Mas” (1910-1913), die zich afspeelt speelt in een Provençaalse boerderij, schreef Canteloube zelf het libretto in het Occitaans. Hij won er in 1925 de Prix Heugel mee, maar het werk werd na de première in april 1929, bij de Opéra-Comique in Parijs niet meer opgevoerd. Een soortgelijk lot trof zijn tweede opera “Vercingétorix”, op een libretto van Étienne Clémentel en Hervé Louwyck, die zijn première beleefde bij de Opéra Garnier in 1933, maar volgens de critici dramatische kwaliteiten miste. Op het eind van zijn leven woonde hij in Sarthe op het ‘Château de Cogners’ van baron de Gourdel.In 1925 behoorde Canteloube in Parijs tot de oprichters van de groep “La Bourrée”, die ten doel had de folklore van Auvergne te verbreiden. “Faites comme moi mon vieux! Chantez votre pays, votre terre !”, zei zijn vriend Déodat de Séverac. Canteloube componeerde en arrangeerde daartoe diverse bundels liederen, onder andere Chants de Haute-Auvergne, Chants religieux d’Auvergne, L’Hymne des Gaules en albums met liederen uit Rouergue, Limousin en Quercy. Als musicoloog verzamelde hij een grote verzameling traditionele Franse volksmuziek en schreef de biografieën van Vincent d’Indy en van zijn studievriend, Déodat de Séverac.“Bailèro”, werd in 1923 geschreven in de buurt van Vic-sur-Cère/Cantal. Dat dit herderslied uit de hooglanden van de Auvergne gezongen in het Occitaanse dialect, een, favoriet zou worden van zangers, variërend van Victoria de los Angeles tot Sarah Brightman, Renée Fleming en Karita Mattila, is alleen maar te danken aan Joseph Canteloube. Als beginnend componist kon Canteloube zich in de drukte van de jaren 1900 in Parijs, niet aarden. In plaats daarvan zocht hij inspiratie in de prachtige Auvergne in Midden-Frankrijk, en begon hij de liederen te verzamelen van de boeren en herders die in het bergachtige gebied leefden. Maar hij deed dat eerder als componist dan als musicoloog. Tussen 1923 en 1954 publiceerde hij in totaal dertig Chants d’Auvergne, gearrangeerd, geharmoniseerd en weelderig georkestreerd in een stijl die het midden hield tussen het kleurrijk impressionisme van Debussy en de heerlijk landelijke lyriek van Vincent d’Indy. Niet meteen aangetrokken door de folklore, maar door de schoonheid van de liedjes, omringde hij deze melodieën met muziek om de herinnering aan het vluchtig moment van een ontmoeting met een herderin of een boer, op te roepen. Hij gaf er een heel persoonlijke invulling aan en putte er, op de manier van Béla Bartók of Manuel de Falla, in het Occitaans Aurillac of langue d’ooc, originele muziek uit. De stukken roepen de onmetelijkheid op van het landschap, de bergketens en zijn weiden, en de Quercy waar het water in de causses verdwijnt om plaats te maken voor bodems bedekt met eiken en droge gazons. Canteloube respecteerde grotendeels de melodische lijn van de originelen, maar voegde instrumentale introducties, intermezzo’s en postludes toe en gaf een belangrijke rol aan de houtblazers.De Engelse sopraan, Carolyn Sampson (°1974), gespecialiseerd in historisch geïnformeerde uitvoeringen, is o.a. bekend van Masaaki Suzuki ’s opnameproject van Bach-cantates en haar deelname aan de English National Opera. Geboren in Bedford, studeerde ze muziek aan de Birmingham University. Tijdens haar studie trad ze op als lid van het koor Ex Cathedra en won ze een Arnold Goldsbrough Prize voor barokmuziek. Ze maakte haar operadebuut in de rol van Amore in Monteverdi’s L’incoronazione di Poppea bij de English National Opera. In 2006 trad ze op in Montpellier, zowel als Susanna in Le nozze di Figaro van Mozart en als Adina in L’elisir d’amore van Donizetti. Sampson zong de titelrol in de productie van Lully ’s Psyché tijdens het Boston Early Music Festival in juni 2007.Pascal Rophé (°1960), muzikaal leider van het Orchestre national des Pays de la Loire, studeerde aan het Conservatoire national supérieur de musique et de danse van Parijs. Hij won de tweede prijs op de Internationale Competitie voor Jonge Dirigenten in Besançon in 1988 en vanaf 1992, werkte hij samen met Pierre Boulez en David Robertson binnen het Ensemble intercontemporain. Van 2006 tot 2009 was hij muzikaal leider van het Orchestre philharmonique royal de Liège en in 2011, creëerde hij “Akhmatova”, de laatste opera van Bruno Mantovani, in de Opéra national de Paris. In 2017, creëerde hij aan het hoofd van het Filharmonisch Orkest van Radio France en in opdracht van Radio France, de tweede symfonie “Âme” van Philippe Schoeller (°1957).Tapiola Sinfonietta is een kamerorkest uit Espoo, een voorstad van de Finse hoofdstad Helsinki. Het orkest werd als Stedelijk Orkest van Espoo (Espoon Kaupunginorkesteri) in 1987 opgericht. In 1991 kreeg het zijn huidige naam. Het orkest telt 41 leden en heeft de bezetting van een klassiek symfonieorkest. Thuisbasis is de Tapiolazaal (776 stoelen) in het Cultureel Centrum van Espoo (Espoon Kultturikeskus). Het orkest werkt sinds 2006 zonder chef-dirigent, maar heeft een driekoppige leiding, bestaande uit een intendant en twee uit eigen gelederen gekozen leden. De aanvankelijke chef-dirigenten waren Jorma Panula, Juhani Lamminmäki, Osmo Vänskä, Jean-Jacques Kantorow en Tuomas Ollila. Kantorow, die van 1993 tot 2006 chef-dirigent was, werd in 2011 tot eredirigent benoemd. Het orkest maakte opnamen voor de platenlabels BIS, Ondine en Cpo. Het repertoire loopt van Wolfgang Amadeus Mozart tot Alfred SchnittkeTracklist:
01 La pastoura als camps (La bergère aux champs)
02 Bailèro (Chant de bergers de Haute-Auvergne)
03 L’aio dè rotso (L’eau de source)
04 Ound’ onorèn gorda ? (Où irons-nous garder ?)
05 Obal din lou Limouzi (La-bas dans le Limousin)
06 Pastourelle
07 La delaissádo (La delaissée)08 N’ai pas iéu de mio (Je n’ai pas d’amie)
09 Lo calhé (La caille)
10 Lo fiolairé (La fileuse)
11 Passo pel prat (Viens par le pré)
12 Lou boussu (Le bossu)
13 Brezairola (Berceuse)
14 Malurous qu’o uno fenno (Malheureux qui a une femme)15 Jou l’Pount d’o Mirabel (Au Pont de Mirabel)
16 Oi ayai
17 Per l’èfon (Pour l’enfant)
18 Tchut, tchut
19 Lou coucut (Le coucou)
20 Quan z’eyro petitoune (Lorsque j’étais petite)21 Là-haut, sur le rocher
22 Hé ! beyla-z-y dau fé ! (Hé ! donne-lui du foin !)
23 Tè, l’co, tè (Va, l’chien, va !)
24 Uno jionto postouro (Une jolie bergère)
25 Lou diziou bé (On disait bien)Canteloube Chants d’Auvergne Carolyn Sampson Tapiola Sinfonietta Pascal Rophé cd BIS-2513