De historicus, cultuurfilosoof en antropoloog, Johan Huizinga (1872-1945), vertelde in “Herfsttij der middeleeuwen” over de laatmiddeleeuwse cultuur van de Nederlanden en Frankrijk, een cultuur die in de 12de -en 13de eeuw, nog jong was en vol dynamiek zat, maar legde in zijn werk tevens de focus op de 14de -en 15de eeuw, die hij als een periode van culturele en maatschappelijke neergang beschouwde.“Toen de wereld vijf eeuwen jonger was, hadden alle levensgevallen veel scherper uiterlijke vormen dan nu. Tusschen leed en vreugde, tusschen rampen en geluk scheen de afstand grooter dan voor ons; al wat men beleefde had nog dien graad van onmiddellijkheid en absoluutheid, dien de vreugd en het leed nu nog hebben in den kindergeest. Elke levensgebeurtenis, elke daad was omringd met nadrukkelijke en uitdrukkelijke vormen, was getild op de verhevenheid van een strakken, vasten levensstijl. De groote dingen: de geboorte, het huwelijk, het sterven, stonden door het sacrament in den glans van het mysterie. Maar ook de geringer gevallen: een reis, een arbeid, een bezoek, waren begeleid door duizend zegens, ceremonies, spreuken, omgangsvormen.”Geef toe, een boek dat zo begint, nodigt meteen uit tot verder lezen. Huizinga’s “Herfsttij der Middeleeuwen”, dat hij schreef op het slot Toorenvliedt in Middelburg in de Nederlandse provincie Zeeland, verscheen voor het eerst in 1919. Het slot was eigendom van de familie van Huizinga’s eerste echtgenote, Mary Vincentia Schorer (1877-1914). Nadat hij als vader van 5 kinderen, weduwnaar was geworden, ze huwden in 1902, had hij nl. zijn intrek genomen bij zijn schoonouders. Huizinga’s oorspronkelijke bedoeling was om het als titel, “In de spiegel van Van Eyck”, een studie over Jan van Eyck te schrijven. Dit groeide uit tot “Herfsttij der Middeleeuwen”, een uitgebreide, diepgaande studie met een vernieuwende visie over de late middeleeuwen, met als ondertitel, “Studie over de levens- en gedachtevormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden”, die hij opdroeg aan zijn op 38-jarige leeftijd, aan kanker overleden vrouw. De titel werd bedacht door de Nederlandse dichteres en politiek activiste, Henriette Roland-Holst (1869-1952). In 1920 ontving Huizinga voor “Herfsttij”, net na Adama van Scheltema en net voor Martinus Nijhoff, de D.A. Thiemeprijs, en honderd jaar later geniet “Herfsttij” nog steeds een onverminderde populariteit. Terecht. Het boek is nl. een van de grootste en meeslependste, klassieke geschiedwerken. Het was daarenboven na Jacob Burckhardts, “Die Kultur der Renaissance in Italien” (1860), het tweede hoofdwerk aangaande Mentaliteitsgeschiedenis. Huizinga werd op dit vlak gevolgd door o.a. Jacques Le Goff en Georges Duby.
Zowel in binnen- als buitenland was en is er grote waardering voor Huizinga’s werk, niet alleen vanwege zijn inlevingsvermogen in de geschiedenis en zijn unieke, cultuurhistorische visie, maar ook omwille van zijn prachtig, plastisch, literair taalgebruik, schatplichtig aan de Tachtigers. Wat Huizinga beschreef, incluis eeuwen en tijdperken, wilde hij kleur, geur en geluid geven. “Herfsttij” is trouwens in meer dan 20 talen vertaald. In 1924 verscheen het boek reeds als “Herbst des Mittelalters” in het Duits en als, “The Autumn of the Middle Ages, The Waning of the Middle Ages”, in het Engels. In 1932, verscheen het als “Le Déclin du moyen âge”, in het Frans, vertaald door de beroemde, Belgische mediëviste, Julia Bastin (1888-1968), een specialiste van Froissart, Philippe de Commynes en Rutebeuf.Het boek werd danig beroemd dat in “Love Story” (1970), zowel in het boek als in de film naar het verhaal van Erich Segal, (1937-2010) (professor Griekse en Latijnse literatuur aan Harvard University, Yale University en Princeton University!), de Harvard-student rechten, Oliver Barrett, in de bibliotheek van Radcliffe College, op zoek naar een exemplaar van “The Waning of the Middle Ages”, de innemend mooie maar ongeneeslijk zieke muziekstudente, Jennifer (Jenny) Cavalleri, leert kennen. “Love means never having to say you’re sorry”, weet u nog ?De vijfde herziene druk in 1940, was de laatste uitgave waar Johan Huizinga nog persoonlijk aan heeft meegewerkt. Waar de oorspronkelijke uitgave “slechts” 14 hoofdstukken en het register bevatte, telt deze magistrale jubileumuitgave, 22 hoofdstukken, de stamboom, tijdtafel en het register. In deze gebonden, rijk geïllustreerde uitgave kan u bij de tekst, de kunstwerken zien die door Huizinga genoemd werden. Naast de bekende meesterwerken van Jan van Eyck, Rogier van der Weyden en tijdgenoten, zijn ook de door hem gebruikte literaire werken met miniaturen uit de handschriften afgebeeld. Zoveel mogelijk van wat door Huizinga in de tekst is genoemd, werd in beeld gebracht. Het boek bevat daarom meer dan 300 illustraties in kleur. Weet dat de eerste en tweede druk verschenen zonder illustraties verschenen, en dat in de derde druk, op aandringen van de Duitse vertaler, slechts veertien illustraties waren opgenomen.
Initiator en hoofdredacteur van deze jubileumeditie was Dr. Anton van der Lem (foto), Huizinga-specialist, verbonden aan de Universitaire Bibliotheken Leiden als conservator oude drukken. In zijn nawoord “Honderd jaar Herfsttij”, zet hij de receptiegeschiedenis van “Herfsttij” uiteen en voorzag hij het boek ook voor het eerst van een volledig uitgewerkte bibliografie. Dat LUP (Leiden University Press) tekende voor deze jubileumuitgave is geen toeval. Huizinga was er immers professor en zijn persoonlijke en wetenschappelijke nalatenschap werd ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek Leiden.“Het uitgangspunt van het werk is geweest de behoefte, om de kunst der Van Eyck’s en hun volgers beter te verstaan, ze te begrijpen in haar samenhang met het gansche leven van den tijd, schreef Huizinga. “De Bourgondische samenleving”, zo vervolgde hij, “was de eenheid, die ik in het oog wilde vatten: het scheen mogelijk, deze te zien als een even afgeronde beschavingskring als het Italiaansche quattrocento, en de titel van het boek was eerst bestemd te luiden: De eeuw van Bourgondië. Doch naarmate de strekking der beschouwingen algemeener werd, moest die begrenzing worden opgegeven; slechts in zeer beperkten zin viel er een eenheid van Bourgondische cultuur te postuleeren; het niet-Bourgondische Frankrijk eischte minstens evenveel aandacht. Zoo kwam in de plaats van Bourgondië de tweeledigheid: Frankrijk en de Nederlanden, en dat een zeer ongelijke. Want in een beschouwing over de afstervende middeleeuwsche cultuur in het algemeen moest het Nederlandsche element bij het Fransche verre achter blijven; slechts op die gebieden, waar het eigen beteekenis heeft: dat van het godsdienstig leven en dat der kunst, komt het uitvoeriger ter sprake. Dat in het tiende hoofdstuk de gestelde aardrijkskundige grenzen even zijn overschreden, om naast Ruusbroec en Dionysius den Kartuizer ook Eckhart, Suso en Tauler tot getuigen te kunnen roepen, zal wel geen verdediging behoeven.”Johan Huizinga, geboren in Groningen, de zoon van de hoogleraar fysiologie, Dirk Huizinga, studeerde aan de universiteit van Groningen, legde zich toe op vergelijkende taalkunde, werd een Sanskrietkenner, en schreef in 1897, “De Vidûsaka in het Indisch tooneel”. (Een ‘vidûsaka’ was een soort nar in het oud-Indiase toneel). Het was het onderwerp van zijn dissertatie, onder leiding van de taalkundige en filoloog, Jacob Speyer, hoogleraar Latijn aan de Rijksuniversiteit Groningen, waarmee hij dat jaar afstudeerde. Na zijn studie, werd Huizinga HBS-leraar geschiedenis in Haarlem en privaatdocent aan de Amsterdamse Gemeente-Universiteit. In 1905, werd hij hoogleraar geschiedenis en vaderlandse geschiedenis aan de universiteit van Groningen, en 10 jaar later werd hij hoogleraar algemene geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden. Huizinga was in 1930, de erepromotor van de toen 21-jarige, Nederlandse kroonprinses, Juliana, toen zij van de Rijksuniversiteit Leiden, een eredoctoraat ontving, en in 1937, was hij een van de getuigen bij haar huwelijk met de Duitse prins, Bernhard van Lippe-Biesterfeld. Naast “Herfsttij”, schreef hij o.a. “Erasmus” (1924), “Cultuurhistorische verkenningen” (1929), “In de schaduwen van morgen, Een diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd” (1935), “Homo ludens” (1938) en “Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw” (1941). Huizinga overleed in De Steeg, één van de zeven mooie dorpen in de gemeente Rheden ten oosten van Arnhem, in de Nederlandse provincie Gelderland, waar ook Louis Couperus, Wim Kan en Simon Carmiggelt met enige regelmaat verbleven.Johan Huizinga Herfsttij der Middeleeuwen 583 bladz. geïllustreerd uitg. Leiden University Press ISBN 9789087283124