Het Pianotrio van Fanny Mendelssohn (1805-1847) in re klein op.11 werd een jaar na het Trio van Clara Schumann voltooid. Net als Clara had Fanny veel zorgen met haar gezin, in haar geval met de professionele toekomst van haar jonge zoon, Sebastian Ludwig Felix (1830-1898). Desalniettemin slaagde Fanny erin dagelijks piano te spelen en Clara bezocht haar in maart 1847 ook regelmatig.Fanny (foto) voerde het voltooid werk uit tijdens één van haar gevierde zondagssalons, de Sonntagsmusiken, op 11 april 1847, met Robert von Keudell, viool en haar broer Paul op cello. Iets meer dan een maand later overleed ze na een aantal beroertes. Het Trio werd postuum gepubliceerd in 1850 als haar op 11. Na een gedreven Allegro molto vivace, leidt de waardige, ingetogen, koraalachtige opening van het ‘andante espressivo’ van de 2de beweging, tot een statige wals, elegant maar doordrongen van verlangen, voor het overgaat naar een berustend, rustig einde. Voor de derde beweging, getiteld ‘Lied-Allegretto’, putte ze uit de wereld van het Duits volkslied. Het is een licht intermezzo voor de rapsodische solo-piano-opening van de finale, die aan de elegante melancholie van Chopin herinnert, voor hij overgaat in een polka-achtige textuur met dezelfde motorische energie als in de eerste beweging. Het werk danst uiteindelijk als het ware naar een triomfantelijke, uitbundige finale.Felix Mendelssohns pianotrio nr.1 in re klein, op. 49, werd voltooid in september 1839, en werd het volgend jaar gepubliceerd. Tijdens de eerste compositie van het werk volgde Mendelssohn het advies van collega-componist Ferdinand Hiller om de pianopartij te herzien. De herziene versie was in een meer romantische, Schumanneske stijl, waarbij de piano een belangrijkere rol kreeg. Het herziene stuk werd beoordeeld door Schumann, die Mendelssohn uitriep tot “de Mozart van de 19de eeuw”. De eerste beweging is in de sonatevorm maar zonder inleiding. Het begint met een cantabile hoofdthema, gespeeld door de cello, met een gesyncopeerde begeleiding in de piano. De viool voegt zich dan bij de cello met een vervormde versie van het thema. Verdere variaties van het hoofdthema vullen de overgang naar het tweede thema, ook geïntroduceerd door de cello, in A majeur. Mendelssohn combineerde beide thema’s in de doorwerking, overwegend in re klein, de toonsoort waarin de beweging ook eindigt. In de recapitulatie of re-expositie, voegde hij voor de viool een tegenmelodie toe om de terugkeer van het oorspronkelijk thema te ondersteunen.De piano introduceert het tweede deel, met de melodie van acht maten in de rechterhand en de begeleiding verdeeld over de beide handen, zoals in een aantal van zijn Lieder ohne Worte. Daaronder beweegt de baslijn in de piano, balancerend tussen begeleiding en de melodie. Nadat de piano het hoofdthema speelt, herhaalt de viool in contrapunt met de cello. Het kort en licht scherzo is in wezen in sonatevorm. Net als in de tweede beweging wordt het hoofdthema eerst op de piano gespeeld, die zich daarna vrijwel onmiddellijk reduceert tot fragmentarische begeleiding. Het ritmisch motief van het hoofdthema is door de hele beweging aanwezig, behalve in het meer lyrisch middengedeelte, waarvan het thema lijkt op materiaal uit de eerste beweging. Nadat Hiller Mendelssohn zijn advies had gegeven, was de finale de meest herziene beweging. In die beweging werd een beroep gedaan op verschillende klaviertechnieken, akkoorden, meeslepende arpeggio’s en chromatische octaven. De cantabile momenten zorgen voor een verfrissend contrast. Het trio sluit kort voor het einde af met een verschuiving naar majeur.Het Trio Ernest Chausson bestond aanvankelijk uit de violist Philippe Talec (°1982), cellist Antoine Landowski (°1977) en pianist Boris de Larochelambert (°1981). Ondertussen werd Talec vervangen door Matthieu Handtschoewercker, een violist van het Orchestre de Paris. Ze vormden zich als Trio tijdens het Festival van Clairac in 2001, rond de figuur en de muziek van de Franse componist Ernest Chausson (1855-1899). Clairac is een klein, oud Frans stadje in het departement Lot-et-Garonne (Aquitaine), met een abdij waarvan de geschiedenis teruggaat tot Pepijn de Korte en Karel Martel. Het was ooit de verblijfplaats van Calvijn. Na hun vorming door de pianist Pierre-Laurent Aimard (°1957), de pianiste Claire Désert (°1967), de violist Ami Flammer en de cellist Alain Meunier (°1942), wonnen ze verschillende eerste prijzen op wedstrijden voor kamermuziek (Weimar, Wenen, Parijs) en brachten ze diverse, heel mooie cd’s uit (Chopin, Liszt – Tristia, transcription pour piano, violon et violoncelle de La Vallée d’Obermann, Chausson, Ravel, e.v.a.).
Cellist Antoine Landowski, gevormd door o.a. Wolfgang Boettcher, bespeelt een Charles-Adolphe Maucotel uit 1852. Hun samenspel is verbluffend en hun klank is uitermate mooi. Pianist Boris de Larochelambert zorgt daarbij alleen maar voor de perfectie. Mocht de naam Maucotel u niets zeggen, weet dat deze vioolbouwer behoort tot de beste van de Franse 19de eeuw, naast Jean-Baptiste en Nicolas François Vuillaume, Hippolyte Silvestre, Jean-Joseph Honoré Derazey, Charles Buthod, Télesphore Barbé, Paul Bailly en Nestor Audinot. En dan te bedenken dat de “Archetiers” Jean Pierre Marie Persois, Jean Adam (“Grand Adam”), Dominique Peccatte, Nicolas Remy Maire, François Peccatte, Nicolas Maline, Pierre Simon, François Nicolas Voirin, Charles Peccatte, Charles Claude Husson, Joseph Fonclause, Jean Joseph Martin en Prosper Colas, in die tijd, in Frankrijk, de beste strijkstokken maakten. Alle grote violisten, van Eugène Ysaÿe, Mischa Elman, Jacques Thibaud, Isaac Stern en Emanuel Feuermann tot Pinchas Zukerman, speelden en spelen met één van hun bogen.
Trio Chausson Fanny & Felix Mendelssohn cd Mirare MIR 594