Petite Suite, een compositie voor piano quatre mains uit 1888-1889, werd door Debussy voor de eerste keer uitgevoerd in februari 1889, samen met de pianist/publicist/muziekuitgever Jacques Durand. Henri Büsser orkestreerde enkele jaren later de Petite Suite. Voor de orkestraties van La Boîte à Joujoux en Children’s Corner, tekende André Caplet.Henri Büsser (foto) viel op door zijn vakkundige manier van arrangeren, maar was zelf ook als componist zeer actief. In zijn lange leven schreef hij opera’s, balettmuziek, toneelmuziek, missen en koorliederen en hij verwierf in zijn jonge jaren zelfs de Prix de Rome. Buiten Frankrijk is hij echter nauwelijks bekend geworden. Henri Büsser overleed in 1973 op 101-jarige leeftijd in Parijs. De orkestratie van de Petite Suite is zeer kleurrijk en met veel gevoel voor de oorspronkelijke opzet door de arrangeur uitgevoerd. Het deinen van de boot in “En bateau”, het eerste deel, wordt hier door een harppartij vertolkt. Diezelfde harp keert terug in het derde deel, Menuet. In dat derde deel introduceren houtblazers het menuet. In het vierde deel, Ballet, ten slotte klinkt door de orkestratie de echo van de Franse componist Delibes nog door. Het derde deel, “Cortège”, is een feestelijke parade of optocht, uitgebeeld in statige ritmiek, met een vrolijk karakter.Debussy’s ontroerende miniaturen vol verbeelding behoren tot de periode 1908-1909, waarin hij enkel korte pianostukken componeerde, zoals “Le Petit nègre” (bedoeld voor de “Méthode de piano” van de legendarische pianoleraar aan het Conservatorium van Parijs, Théodor Lack (1846-1921)), “Hommage à Haydn” (voor de 100ste herdenking van het overlijden van Haydn, in 1909), en “La plus que lente”, een charmant pianowerkje in een nostalgische, weemoedige brasseriestijl.
Speelgoed tot leven laten komen in een ballet was het idee dat illustrator André Hellé enkele jaren later aan Debussy presenteerde met La Boîte à joujoux. De pianoversie van het stuk werd gepubliceerd, met Hellé’s illustraties, op tijd voor Kerstmis in 1913 en Debussy begon het, het volgende jaar te orkestreren, maar overleed voor hij de taak kon voltooien. Zijn vriend André Caplet, die al Children’s Corner had georkestreerd, nam die taak over en het ballet ging uiteindelijk in première in december 1919.
In oktober 1903 ontmoette Debussy Emma Bardac (foto), de moeder van Raoul, één van zijn leerlingen. De joodse Emma Moyse was als 19-jarige in 1881 gehuwd met de joodse, bankier en kunstverzamelaar Sigismond Bardac (1856-1916). Zij was moeder van twee kinderen (Hélène en Raoul), zag er bijzonder aantrekkelijk uit, en was intellectueel zeer ontwikkeld. Daarenboven had ze een mooie stem en speelde ze piano. Gabriel Fauré (1845-1924), die op Emma verliefd was, maar sedert 1883 gehuwd was met Marie Frémiet, had voor haar in 1892-1894, zijn liedcyclus “La bonne chanson” op gedichten van Verlaine gecomponeerd. Het toeval wou dat Paul Verlaine (1844-1896) als communard, zijn 21 gedichten geschreven had in 1870 voor zijn toen 16-jarige vrouw Mathilde, die hem van zijn drankprobleem had afgeholpen maar, waarin hij korte tijd later zou hervallen, door zijn contact, in september 1871, met de 16-jarige dichter Arthur Rimbaud (1854-1891).
In 1904 verliet Emma haar echtgenoot voor Debussy, die sedert 1899 gehuwd was met de vriendin van zijn toenmalige geliefde Gabrielle Dupont (“Gaby aux yeux verts”), de mannequin en couturière, Rosalie (Lilly) Texier, “invraisemblablement belle, blonde comme une légende” (Cl. D.). Op 30 oktober 1905, Debussy was op 2 augustus 1905 officieel van Lilly gescheiden, kregen Emma en Debussy een kind, genaamd Claude-Emma, roepnaam “Chouchou”. Pas na de grootste moeilijkheden met Lilly en met de familie van Emma, die o.a. onterfd werd door een oom, konden Emma en Debussy op 20 januari 1908 huwen. De ganse affaire werd zelfs publiek gemaakt in “Le Figaro”. Gabrielle deed destijds een mislukte zelfmoordpoging wanneer Debussy haar verliet voor Lilly, en Lilly deed op haar beurt een mislukte zelfmoordpoging wanneer Debussy haar verliet voor Emma…
In 1906 componeerde Debussy voor “Chouchou” (foto) een schattig pianostukje, genaamd “Serenade for the doll”. In 1908, ter gelegenheid van de derde verjaardag van zijn dochter, componeerde hij voor haar nog eens vijf pianostukjes die hij toevoegde aan zijn “Serenade”. Zo ontstond een zesdelige, kleine pianosuite, die hij de titel “Children’s corner” gaf. Omdat Chouchou een Engelse gouvernante had en omdat er in de kamer van Chouchou Engelse gravuren hingen, koos Debussy voor de Engelse titel. In 1913 componeerde Debussy eveneens voor Chouchou “La Boîte à Joujoux” voor orkest. Chouchou overleed in 1919 op 14-jarige leeftijd aan difterie, een paar maanden na haar vader. Het opschrift van Children’s Corner was “A ma chère petite Chouchou, avec les tendres excuses de son Père pour ce qui va suivre” (Claude Debussy).
“Children’s corner” situeert zich tussen de tweede reeks “Images” (1904-1905) en het eerste boek “Préludes” (december 1909-febrari 1910). Het guitig en speels “Children’s Corner”, vol humor en tederheid, behoort tot de heerlijkste en meest verfijnde pianomuziek uit de ganse pianoliteratuur. Debussy’s voorbeeld was de zevendelige liedcyclus “Djètskaja (“De Kinderkamer”) uit 1868-1872 van Modest Moessorgski (1839-1889) (foto) op eigen tekst. Het tweede lied, uit 1870, van Moessorgski’s cyclus, heet trouwens “In de hoek” (In the corner) en het vierde lied, eveneens uit 1870, heet “Met de pop”(“With the Doll”). Bij Moessorgski vindt weliswaar het opgegroeide kind zijn eigen kindertijd van weleer terug, terwijl bij Debussy, de gevoelens en leefwereld van een elegant, mooi meisje, dat opgroeit in een geraffineerd milieu, ontdekt en bewonderd worden door haar vader, doorheen zijn vaderlijke gevoelens.
De andere inspiratiebron voor Debussy was de zesdelige suite voor vierhandig klavier “Dolly” op. 56 uit 1894-1897 van Gabriel Fauré (foto). Die was nl. gecomponeerd voor Hélène (Dolly), de dochter van Emma Bardac uit haar eerste huwelijk. De Berceuse waarmee de compositie opent was gecomponeerd voor Hélène’s/Dolly’s eerste verjaardag. Hélène (1892-1985) zou later naam maken als schrijfster onder de naam Madame Gaston de Tinan. Debussy componeerde “Children’s Corner” op zijn Blüthner concertvleugel die hij in 1904 in Jersey of Eastbourne had gekocht. De oorspronkelijk, zwart gelakte piano in mahonie met het unieke Aliquot-systeem (waarbij een vierde snaar aan de discant niet door een hamer wordt aangeslagen maar wel resoneert of meetrilt, waardoor het spectrum aan boventonen rijker wordt en de piano dus een voller klank krijgt), schittert nu in de zaal van de benedenverdieping van het Musée Minicipal d’Art et d’Histoire (Musée Labenche) in Brive-la-Gaillarde, Limousin.
De pianopartituur van “Children’s Corner” werd in 1908 door Auguste Durand (1830-1909) uitgegeven met als illustratie op de kaft, een schattige tekening van Debussy van een olifant die een ballon (het hoofd van “Golliwogg”) vasthoudt. Debussy’s olifantje was wellicht het voorbeeld voor de olifantenkoning “Babar” van Jean de Brunhoff (1899-1937) uit 1931, in 1940 getoonzet voor piano en verteller, door Francis Poulenc (1899-1963), en in 1945 georkestreerd door Jean Françaix. De eerste publieke uitvoering van “Children’s Corner” was in december 1908, in de “Cercle musical”, door de Engelse violist en pianist Harold Bauer (1873-1951). De orkestversie uit 1910, van de hand van André Caplet werd, met Debussy als dirigent, in maart 1911, voor het eerst gespeeld.De titel van het eerste stuk, “Doctor Gradus ad Parnassum” (Modérément animé, do groot, 4/4) verwijst naar “Gradus ad Parnassum”, het handboek over contrapunt van Johann Joseph Fux (1660-1741) uit 1725, en naar de “Musikalischer Parnassus” (9 klavecimbel suites, genaamd naar de 9 muzen) uit 1738 van J.C.F. Fischer (1656-1746), de Kapellmeister van “Schloss Favorite” in Rastatt nabij Karlsruhe. “Gradus ad Parnassum” verwijst ook naar de gelijknamige titel van de drie delen pianostudies op. 44, honderd studies in totaal, uit 1817-1826 van Muzio Clementi (1752-1832), “Gradus ad Parnassum, or the Art of Playing on the Piano Forte, Exemplified in a Series of Exercises in the Strict and in the Free Styles”. Debussy bezat een keuze uit de studies van Clementi in de uitgave van de pianist Carl Tausig (1841-1871), die in 1865, het jaar waarin hij zijn pianoschool opende in Berlijn, een selectie had samengesteld. De eerste Clementi-studie in de uitgave van Tausig lag aan de basis van Debussy’s compositie. Erik Satie (1866-1925) stak de draak met Clementi wanneer hij in 1917, diens Sonatine op. 36 nr. 1 parodieerde in zijn “Sonatine bureaucratique”. In de laatste beweging vraagt Satie o.a. “vivache” te spelen i.p.v. vivace…
De jonge pianist(e) kan als het ware de berg van de muzen (de Parnassus) trapsgewijs of stap voor stap beklimmen aan de hand van een canonstudie van Clementi. De door Debussy toegevoegde titel “Doctor” verwijst daarbij naar de hoogst te behalen academische graad. In deze fonkelende toccata evoceert Debussy het vele oefenen aan de piano voor men enig resultaat bereikt. Het sonoor resultaat roept bij Debussy weliswaar de sfeer op van Maupassant en Monet.
Na de suggestie van de verveling van het kind bij het vele oefenen, komen we in het tweede stuk, “Jimbo’s Lullaby” (assez modéré, sibémol groot, 2/2), terecht in zijn eigen betoverende wereld. Ze dagdroomt en haar speelgoed, haar olifant, pop, herder en zwarte pop Golliwog, komen tot leven. De Lullaby is het wiegenlied van haar knuffel. Door de afwisseling van de hele toontoonladder met pentatoniek, komen we terecht in de sfeer van de pagoden.
In de “Serenade for the doll” (allegretto ma non troppo, léger et gracieux, mi groot, 3/3) zingt het meisje voor haar pop. Het tafereel is dat van een chinoiserie, gemengd met de subtiele imitatie van de gitaar. “The snow is dancing” (modérément animé, re klein, 4/4) is als het ware de verklanking van een Japanse prent. Ook dit stuk is in toccata-stijl gecomponeerd. het evoceert de dwarrelende sneeuwvlokken in de vele, ragfijn gespeelde zestiende noten, alsof het een étude was, op de meest subtiele en sublieme wijze. “The little sheperd” (très modéré, la groot, 4/4), wellicht het intiemste stuk uit de suite, is vergelijkbaar met “La fille aux cheveux de lin” (achtste prélude uit het eerste boek) en l’Isle joyeuse (gecomponeerd op Jersey in 1904).
“Golliwog’s cake-walk” (allegro giusto, mibémol groot, 2/4) is een heel bijzondere compositie. Tussen 1895 en 1909 verschenen bij “Longman’s, Green & Co.” in Londen, dertien kinderverhalen van de hand van Bertha Upton, geïllustreerd door haar dochter, de Amerikaanse cartooniste en illustrator Florence Kate Upton (1873-1922). Voor haar kinderboeken bedacht ze de naam “Golliwog adventures”, naar de naam van een zwarte voddenpop (“a black minstrel doll”), die Kate als kind van een tante had gekregen. Tegen kerst van het jaar 1895 verschenen de eerste “Adventures of two Dutch Dolls and a Golliwogg”. Als laatste verscheen “Golliwogg in the African jungle”. De toen populaire liedjes over de pop, en de pop zelf met het zwart gezicht, rode broek en blauwe jas, lagen aan de basis van Debussy’s “Golliwog’s cakewalk”. Golliwogg behoorde tot de periode 1900-1914, die rijk was aan nieuwe kinderboeken zoals de verhalen van de “Wonderful Wizard of Oz” (Frank Baum, 1900), “Peter Pan and Wendy” (J.M.Barrie, 1911), “The Tale of Peter Rabbitt” (Beatrix Potter, 1902), “De wonderbaarlijke avonturen van Nils Holgersson” (Selma Lagerlöf, 1909), “The Call of the Wild” (Jack London, 1903) of, dichter bij ons, “Pietje Bell” (Chris van Abkoude, 1914). De oorspronkelijke poppen werden op initiatief van “The British Red Cross Society” en “The Order of the Hospital of Saint John”, op een veiling bij Christies in 1917 geveild, om met de opbrengst een ambulance aan te kopen die naar het front in Frankrijk werd gestuurd. De laatste populariteit van Golliwogg was als mascotte van de legendarische popgroep…’The Beatles’. “Le Golliwogg”, een geur voor dames, van het parfumbedrijf Vigny, werd in 1919 uitgebracht door Jacques Vogel.
De schattige poppen zijn vandaag te bewonderen in het prachtig Victoria en Albert Museum of childhood, in Bethnal Green in East End Londen. De oorspronkelijke schilderijenverzameling uit 1872 behoort nu tot de “Wallace collection” in het Hertford House aan de Manchester Gardens. Door, al vanaf de jaren ’20, het accent te leggen op de pedagogische aspecten van museumbezoek voor kinderen, is het museum in Bethnal Green, ten noorden van Whitechapel, sedert 1972, officieel een kindermuseum. Zeker bezoeken.
In Golliwogg’s Cake-walk neemt een vader zijn dochter mee naar het circus waar clowns hun fratsen uithalen op bizarre muziek die men later “jazz” zal noemen. Het evoceert de mechanische bewegingen van de pop die danst op het ritme van een ragtime. In de midden episode krijgen we een ironische variante op het motief van Tristan uit Wagners opera, met het opschrift “avec une grande émotion”. De Cakewalk was een dans die oorspronkelijk door zwarte Amerikaanse slaven op de plantages van het zuiden werd gedanst ter amusement van hun meesters. De dans was een satirische imitatie van de formele (deftige) Europese dansen, waarbij de uiterst beweeglijke zwarten, de stijve, zo gezegd “dansende” blanken, imiteerden. De beste dansers kregen van de plantage-eigenaar een koek of stukje cake als prijs, vanwaar de naam Cakewalk.
Pascal Rophé (°1960), muzikaal leider van het Orchestre national des Pays de la Loire, studeerde aan het Conservatoire national supérieur de musique et de danse van Parijs. Hij won de tweede prijs op de Internationale Competitie voor Jonge Dirigenten in Besançon in 1988 en vanaf 1992, werkte hij samen met Pierre Boulez en David Robertson binnen het Ensemble intercontemporain. Van 2006 tot 2009 was hij muzikaal leider van het Orchestre philharmonique royal de Liège en in 2011, creëerde hij “Akhmatova”, de laatste opera van Bruno Mantovani, in de Opéra national de Paris. In 2017, creëerde hij aan het hoofd van het Orchestre Philharmonique de Radio France en in opdracht van Radio France, de tweede symfonie “Âme” van Philippe Schoeller (°1957).
Debussy Orchestrated Petite Suite La Boîte à Joujoux Children’s Corner Orchestre National des Pays de la Loire Pascal Rophé cd BIS2622