Carl Nielsen en Jean Sibelius, beiden geboren in 1865, kregen hun eerste muzikale opleiding op de viool, waardoor ze waardevolle inzichten kregen als het ging om het schrijven voor het instrument. Hun respectievelijke vioolconcerti werden met een tussenpoos van zes jaar gecomponeerd. Dat van Sibelius in 1904-1905 en dat van Nielsen in 1911.De viool stond centraal in de carrière van Sibelius, en zijn werken voor het instrument besloegen een groot deel van zijn lang leven. De eerste werken voor viool en piano ontstonden halverwege de jaren 1880, sommige al voor de verhuizing naar Helsinki in 1885. Tijdens zijn studententijd in Helsinki, Berlijn en Wenen (1885-1891), componeerde hij in totaal wel 40 werken voor zijn eigen instrument. Naast karakterstukken en miniaturen, geïnspireerd door dansen, bevatten ze o.a. twee sonates en twee suites. De eerste tekenen dat Sibelius ideeën had voor een vioolconcerto zijn terug te vinden in een brief van 18 september 1899 aan zijn vrouw. Sibelius bevond zich toen in Berlijn voor de eerste uitvoering van zijn vernieuwde versie van het symfonisch gedicht “En Saga”. Rond die tijd ontmoette hij Willy Burmester (foto), een sterviolist van toen, die eerder concertmeester was geweest van het Helsinki Stadsorkest, internationaal bekend als de Helsinki Orchestral Society.
Het ontstaan van het concerto verliep echter moeizaam. In 1903 begon Sibelius aan het concerto. Burmester leefde in de veronderstelling dat het werk voor hem bedoeld was en dat hij ook de eerste uitvoering in maart 1904 zou geven. Geldproblemen bij Sibelius zorgden er echter voor dat de eerste uitvoering werd gegeven op een moment dat Burmester niet naar Finland kon komen. Burmester wilde de première in Berlijn geven, maar die vond uiteindelijk plaats in Helsinki door Viktor Novacek (foto) in februari 1904 met het Helsinki Stadsorkest onder leiding van de componist. Novacek was destijds vioolleraar aan de Helsinki muziekacademie, tegenwoordig de Sibelius academie. Die uitvoeringen bleken echter een ramp. De critici maaiden zowel de solist als het werk neer (“ronduit saai”) en Sibelius zelf was ook niet tevreden.
In 1905 begon Sibelius aan een grondige herziening van zijn vioolconcerto. De definitieve versie (1905) kwam in dat jaar gereed, met het oog op de eerste uitvoering tijdens een concertreeks in Berlijn waarbij Richard Strauss de dirigent was. De beoogde solist was opnieuw Burmester, maar deze solist had geen ruimte in zijn agenda. Op 19 oktober 1905 vond de eerste uitvoering plaats met concertmeester Karl Halír (foto) als solist en de Hofkapelle Berlin onder leiding van Strauss. De tweede cadens in deel 1 werd geschrapt en het deel verloor meer dan 40 maten. Over het algemeen werd de eerste versie grover van opzet gevonden, meer richting Beethoven, de tweede was verfijnder. In 1905 maakte deze tweede versie een zegetocht langs de zalen. Sindsdien maakt ze deel uit van het standaard repertorie. Burmester heeft het werk nooit gespeeld en de opdracht aan hem werd ingetrokken.
Carl Nielsen (1865-1931) (foto) was een professionele violist en dirigent. Aan het conservatorium in Kopenhagen studeerde hij bij Valdemar Tofte (1832-1907) (foto), docent viool aan Det Kongelige Danske Musikkonservatorium, toen de belangrijkste vioolleraar van Denemarken, terwijl hij als dirigent voornamelijk autodidact was. Daarnaast studeerde hij piano aan het conservatorium. Hij was waarschijnlijk niet in staat om zijn eigen grote pianowerken te spelen, en er zijn geen bronnen die getuigen dat hij ooit als pianist heeft opgetreden, noch privé, noch in het openbaar. In feite is er één uitzondering op deze bewering, er bestaat nl. een opname uit 1922 van Nielsen, die twee korte werken uitvoert.
Reeds als kleine jongen vergezelde hij zijn vader, Niels Jørgensen, die als amateur-violist, vaak speelde op bruiloften en feesten van de lokale boeren. Volgens zijn memoires “Mijn kindertijd” (“Min fynske Barndom”) uit 1927, componeerde hij reeds een bescheiden Polka voor viool solo op de leeftijd van zeven of acht jaar (CNW 44). Enkele jaren later componeerde hij als jonge musicus (foto) van de militaire kapel in Odense, (vanaf zijn 14de speelde hij altkornet en signaalhoorn), reeds een aantal bewegingen voor strijkkwartet (CNW 49, 50, 51 en 54) en voor viool en piano (CNW 61, 62).
Ten slotte was het als violist dat hij in 1883, vroeg om toegelaten te worden tot het conservatorium van Kopenhagen. Niels Gade, het hoofd van het conservatorium en de toenmalige ‘koning’ van de Deense muziekvereniging, ging daar op in, na een van de vioolwerken die de jonge kandidaat had meegebracht, bekeken te hebben. Met een studiebeurs kon hij vanaf 1884 aan het Koninklijk Deens Conservatorium in Kopenhagen studeren. Hij studeerde viool en compositie bij J.P.E. Hartmann en Niels Gade en muziektheorie bij Orla Rosenhoff. In 1889 werd Nielsen dirigent van het plaatselijk muziekkorps en in datzelfde jaar leerde hij in een kring van Deense kunstenaars in Parijs, de beeldhouwster Anne-Marie Brodersen (foto’s) kennen, met wie hij datzelfde jaar huwde. In 1891 werd Nielsen tweede violist bij het Koninklijk Orkest in Kopenhagen, waar hij zowel als orkestspeler en soms als dirigent, het toenmalig, eigentijds repertoire van instrumentale werken en opera’s leerde kennen. In 1905 verliet Nielsen het koninklijk orkest als violist, werd dirigent van het orkest van de koninklijke opera, en in 1908 werd hij chef-dirigent van het koninklijk orkest.
Daarnaast nam hij vaak deel aan het muziekleven op het landgoed van Fuglsang in Lolland (foto), o.a. als primarius (1ste violist) van verschillende strijkkwartetten. Het lijkt erop dat hij slechts één keer als solist speelde op een openbaar concert en dat hij in 1888, de vioolpartij speelde in zijn eigen Romance in G voor viool en piano (CNW 60), als toegift tijdens een concert in Odense, nadat hij zijn Suite voor strijkorkest, CNW 32, had gedirigeerd.
De belangrijkste gebeurtenis in de relatie van Nielsen tot de viool en zijn expressieve mogelijkheden, was zijn ontmoeting in 1913, met de Hongaarse violist, Emil Telmányi (1892-1988) (foto), die later zijn schoonzoon zou worden. Hij werd al snel een goede vriend van Nielsen en een belangrijke steun voor zowel de compositie als de uitvoering van zijn muziek voor viool. Hieraan moet worden toegevoegd dat Telmányi, vanwege zijn status als internationale vioolvirtuoos, de belangrijkste uitvoerder en verdediger was van Nielsens vioolmuziek in Denemarken en in het buitenland. Het was ook Emil Telmányi die als een van de eersten, de sonaten en partita’s voor viool solo van Bach, uitvoerde en opnam met een gebogen strijkstok.
De geschiedenis van Nielsens vioolconcerto begon toen hij werd uitgenodigd door de weduwe van Edvard Grieg, Nina Hagerup, om in de zomer van 1911 een bezoek te brengen aan de plek waar Grieg componeerde (zijn componeerhut Komposten) in Troldhaugen bij Bergen. Nielsen had al jaren een plan om een vioolconcert te schrijven, maar de violisten in Scandinavië hadden in zijn ogen nog niet de benodigde techniek. In die jaren keerde de internationaal bekende violist Peder Christensen Møller (1877-1940) (foto) terug naar Denemarken om het Koninklijk Deens Orkest te leiden. Hij kende sterviolisten van die tijd als Eugène Ysaÿe, Henri Marteau en Jacques Thibaud, en voor hem wilde Nielsen wel een concerto schrijven.
Het componeren vorderde langzaam maar gestaag. Nielsen moest een concerto componeren, dat voldoende uitdaging vormde voor Møller, maar ook door anderen gespeeld kon worden. Hij schreef op 22 september dat het componeren hem plezier gaf. Op 13 december was het concerto af. De première vond plaats in Kopenhagen met het Koninklijk Deens Orkest en met Peder Møller als solist. Møller nam Nielsen mee op tournee en speelde het concerto in Stockholm, zijn tweede thuis Göteborg (in februari 1914) en op nog andere plaatsen in Europa. Later zou ook de Hongaarse violist Emil Telmányi, die van 1918 tot 1936, getrouwd was met Nielsens dochter, Anne Marie, het concerto promoten. Nielsen bleef Møller trouw toen het vioolconcerto gespeeld werd op zijn 50ste verjaardag: niet Telmányi speelde, maar Møller.
Met behoud van de traditionele driedelige vorm componeerde Sibelius een concerto dat iets dichter bij een laatromantisch symfonisch gedicht lag. Nielsen koos daarentegen voor een onconventionele vorm, die doet denken aan het barokke concerto grosso. Zijn neoklassiek concerto bestaat nominaal uit twee bewegingen, maar elk deel heeft een langzame en een snelle sectie. Beide werken worden hier uitgevoerd door de nog heel jonge Johan Dalene (°2000), de Zweeds-Noorse winnaar van de Nielsen Competition 2019.
Deze cd is de derde release van de 21-jarige violist op BIS, na een opname van de Tsjaikofski/Barber Concerti, in BBC Music Magazine beschreven als ‘een van de mooiste viooldebuten van het laatste decennium’, en Nordic Rhapsody”, een volledig Scandinavisch viool-en-piano recital, bekroond met een Diapason d’or en Gramophone’s Editor’s Choice. Dalene krijgt de deskundige ondersteuning van het Royal Stockholm Philharmonic Orchestra o.l.v. John Storgårds, overigens, eveneens een violist.
Sibelius Nielsen Violin Concertos Johan Dalene Royal Stockholm Philharmonic Orchestra John Storgårds cd BIS2620