Cellist Jordan Gregoris en pianist Stéphane De May presenteren hier een magnifieke opname van de complete werken voor cello en piano van Rachmaninov. Er is uiteraard de Sonate en werken uit Rachmaninovs vroege periode van vóór 1902 en transcripties, waaronder de beroemde Vocalise vol intense lyriek.De Sonate in sol klein voor cello en piano, op. 19 werd voltooid in november 1901 en een jaar later gepubliceerd. Rachmaninov droeg het werk op aan Anatoliy Brandukov (foto), die in december 1901, de eerste uitvoering in Moskou speelde met de componist aan de piano. Brandukov had een nauwe band met Rachmaninov. In Rachmaninovs eerste eigen concert op 11 februari 1892, had Brandukov nl. zijn Trio elégiaque No. 1 (1892) en de Prélude uit zijn Prélude et Danse orientale (Op. 2) uitgevoerd. De cellist voerde ook een herziene versie van het Trio uit in februari 1907. Op het huwelijk van Rachmaninov op 12 mei 1902, was Brandukov getuige.
Tsjaikofski had reeds een belangrijke rol gespeeld bij het succes van Brandukov. Tsjaikofski had nl. grote bewondering voor zijn spel en stuurde hem in de zomer van 1887, enkele pagina’s van de Pezzo Capriccioso om zijn mening te vragen. Brandukov bewerkte het en speelde de première in Parijs in 1888. Het werd in deze vorm uitgegeven en opgedragen aan Brandukov. Deze eerste uitvoering van de Pezzo Capriccioso, in zijn arrangement voor pianobegeleiding, vond plaats in het huis van M. P. Benardaky, tijdens het bezoek van Tsjaikofski aan Parijs. Brandukov was solist, met de componist aan de piano. De eerste uitvoering van de orkestversie werd gegeven door Brandukov in Moskou tijdens een speciaal concert van de Russische Muziekvereniging in november 1889. Tsjaikofski dirigeerde het orkest.
De Sonate voor cello en piano op. 19, die de hoofdmoot van deze opname vormt, lijkt sterk op het veelgeprezen tweede concerto voor piano en orkest, zowel het karakter van het stuk dat zowel elegisch als tragisch is, als het zeer rijk uitgewerkt muzikaal materiaal. De cellopartij wordt behandeld als een vocale partij, zeer lyrisch, maar het is duidelijk de piano die de hoofdrol speelt met quasi-symfonische aspecten. Rachmaninov beschouwde de rol van de piano niet alleen als een begeleiding, maar als gelijkwaardig aan de cello. De meeste thema’s worden ingeleid door de piano, terwijl ze in de cellopartij worden verfraaid en uitgebreid.
Paganini, die tijdens zijn leven al een icoon was van instrumentale virtuositeit, inspireerde Liszt en andere pianisten om zijn vioolcomposities voor piano te arrangeren of om variaties op zijn thema’s te schrijven. Deze werken hadden een originele, instrumentele schittering en waren in de regel gecomponeerd vanuit een virtuoos standpunt. Tussen 1902 en 1914, publiceerden enkele van ‘s werelds grootste pianisten bewerkingen van Paganini’s Cappricio’s. Busoni was de grootste, maar hijzelf beschouwde Mark Hambourg als het grootste pianistisch talent van zijn generatie. Zowel Michael Zadora als Ignaz Friedman maakten vervolgens inventieve transcripties, terwijl jaren later, de Kroaat, Boris Papandopulo, het doordringend idioom uit het midden van de 20ste eeuw in het genre bracht.
Rachmaninov componeerde zijn Rapsodie op een Thema van Paganini voor piano en orkest op. 43 in zijn villa “Senar” (zijn residentie in Zwitserland), volgens de vermelding op de partituur, van 3 juli tot 18 augustus 1934. Zijn Variaties op een thema van Corelli (op. 42), dat zijn laatste werk voor piano solo zou zijn, was waarschijnlijk een goede ‘oefening’ voor deze grotere, orkestrale rapsodie. Tijdens de première zat Rachmaninov, zelf een bekend vertolker van zijn composities, achter de vleugel in het Lyric Opera House in Baltimore op 7 november 1934. Hij werd begeleid door het Philadelphia Orchestra onder leiding van Leopold Stokowski. De hier opgenomen magistrale, zangerige 18de variatie (andante cantabile) is zonder meer de bekendste, en wordt vaak -al dan niet vereenvoudigd- in compilaties opgenomen zonder de rest van het werk. Het is gebaseerd op een omkering van Paganini’s thema, het a mineur thema van Paganini wordt “ondersteboven” gespeeld, in Des majeur. U hoort het hier in een arrangement voor cello en piano van John York.
“Morceaux de Fantaisie”, op. 3 (“Pyesy Fantazii”) is een verzameling van vijf stukken voor piano solo gecomponeerd in 1892. Rachmaninov droeg zijn opus 3 op aan Anton Arenski(1861-1906) (foto), één van zijn docenten aan het conservatorium. De vijf stukken zijn “Elégie”, de beroemde “Prelude” in cis mineur, de hier opgenomen “Melodie” in E majeur, “Polichinelle” en de “Serenade” in bes mineur. u ontdekt het hier in een arrangement voor cello en piano van de Duitse cellist en componist, Julius Klengel (1859-1933) (foto), werkzaam in Lepzig. In de 19de– tot begin 20ste eeuw beheersten arrangementen en transcripties nl. een groot deel van de toenmalige muziekwereld. Rachmaninov maakte en speelde er zelf veel en speelde op zijn recitals vaak de bekende transcripties van Bach/Busoni, Schubert/Liszt, Beethoven/Rubinstein en Schumann/Tausig. Het voordeel van dergelijke transcripties is dat men een extra dimensie krijgt. De oorspronkelijke, pianistische inhoud, wordt verrijkt met alle mogelijke compositorische en technische technieken van het cellospel. Transcripties zoals deze, en uitgevoerd zoals op deze cd, voegen dus een transcendente, technische en compositorische meerwaarde toe aan het oorspronkelijk muzikaal idee.
“Vocalise”, op. 34 nr. 14 is een Romance uit Rachmaninovs “Veertien Romances” op. 34, uitgegeven in 1912. De “Vocalise” is gecomponeerd voor een sopraan of tenor. Deze vocalise wordt geheel gezongen op de a klinker, vanwaar de naam. Rachmaninov componeerde zijn adembenemend, mooie melodie voor de sopraan Antonia Nezhdanova.
Antonina Vasilievna Nezhdanova (1873-1950) (foto) was een Russische lyrische coloratuur sopraan. Nezhdanova werd geboren in Kryva Balka, in de buurt van Odessa, Oekraïne, in het Russische Rijk. In 1899 ging ze aan het Conservatorium van Moskou studeren. Na drie jaar werd ze de belangrijkste sopraan van het Bolshoi Theater. Ze zong ook vaak in het Mariinsky Theater in Sint Petersburg, in Kiev en in Odessa. Parijs hoorde haar in 1912, toen ze er verscheen met de legendarische Enrico Caruso en de al even legendarische bariton Titta Ruffo. Nezhdanova was tevens de eerste uitvoerder van de versie voor sopraan en orkest van Rachmaninovs “Vocalise” o.l.v. Serge Koussevitzky. Zij creëerde een aantal opera rollen en na de Russische Revolutie van 1917 bleef ze bij het Bolshoi. Dit in tegenstelling tot enkele van haar collega-operazangers, die hun geboorteland verlieten en naar het Westen vluchtten. In 1936 begon ze zangles te geven in Moskou en werd er in 1943 professor aan het conservatorium. Ze was getrouwd met de componist en dirigent Nikolai Golovanov (1891-1953) en overleed in Moskou in 1950. Nezhdanova werd beroemd door de schoonheid en flexibiliteit van haar stem en door haar uitmuntende techniek. Ze was een van de allerbeste sopranen van de 20ste eeuw.
Jordan Gregoris begon cello te spelen in Frankrijk, waar hij in 2003 met unanieme onderscheidingen van de jury zijn diploma van muziekstudies behaalde bij Lionel Michel en vervolgens in 2006 aan de CRR van Boulogne-Billancourt bij Xavier Gagnepain. Na een jaar opleiding bij Augustin Lefebvre aan de CRR in Lyon, behaalde Jordan in 2011 een Master in Interpretatie aan het Royal College of Music in Londen in de klas van Hélène Dautry. Gepassioneerd door kamermuziek, nam hij deel aan verschillende formaties zoals het Muse Piano Quintet en het Trio Loewenberg waarmee hij internationale prijzen won. Jordan woont sinds 2013 in Zwitserland en voegde zich bij het cellokwartet Epicéa, het jazzkwintet Odayaka, de huidige muziekgroep van Alice Torrent, en het hedendaagse muziekensemble CH.AU. Daarna nam hij deel aan vele festivals zoals het Sion Festival, Lavaux Classic en het Montreux Jazz Festival. Jordan, die graag zijn kennis wilde delen en doorgeven, behaalde in 2015 een Master’s degree in Pedagogiek bij Xavier Phillips en Matthieu Lejeune en werd verantwoordelijk voor het Ensemble de Violoncelles aan de Haute Ecole de Musique de Lausanne. Tegelijkertijd is hij sinds september 2016 benoemd tot celloprofessor aan het Cantonaal Conservatorium van Sion.
Na het behalen van zijn diploma voor uitvoerend musicus aan de Ecole Normale in Parijs en Rotterdam, behaalde Stéphane de May (°1970) zijn diploma voor kamermuziek aan het conservatorium van Mons/Bergen. Dit alles met felicitaties van de jury onder leiding van A. Delle-Vigne, A. Rahman El Bacha, T. Evdokimova en Guy van Waas. Hij is laureaat van verschillende grote competities in Italië, Spanje, Oostenrijk, Griekenland, Verenigde Staten, Nederland en wordt uitgenodigd op de grootste festivals. Sinds 2014 is Stéphane De May directeur (klassieke muziek) van het koninklijk conservatorium in Luik. Daarnaast is hij hoofdvakdocent aan het Conservatorium van Rotterdam en gastdocent aan het conservatorium van Sion in Zwitserland. Stéphane De May is ook artistiek directeur van het FestiVal d’Anniviers in Zwitserland, heeft een indrukwekkende discografie en ontvangt hiervoor veel lof van de nationale en internationale pers.
Zijn opnames van de complete nocturnes evenals de twee pianoconcerti van Chopin onder leiding van Jean-Bernard Pommier werden beschouwd als referentie opnames door de Amerikaanse pers. Zij voerden meer dan 20 verschillende pianoconcerti uit, van Bach tot Poulenc. Met zijn Trio Portici (Luc Tooten, cello & Damien Pardoen, viool) werd hij uitgenodigd om te concerteren voor de officiële reis van de koning en koningin van België in Litouwen. Sinds 2007 is het Trio Portici ‘artist in residence’ aan de Katholieke Universiteit van Leuven (KUL).
Tracklist:
Cello Sonata in G minor, Op. 19
2 Pieces for cello & piano (Prelude & Oriental Dance), Op. 2
No. 1. Prelude in F Major (Comodo)
No. 2. Oriental Dance in A Minor (Andante Cantabile)
Lied (Romance) in F minor
Morceaux de fantaisie Op. 3 No. 3 (arr. Julius Klengel)
Rhapsody on a Theme of Paganini – Variation 18 (arr. John York)
Vocalise, Op. 34 No. 14
Rachmaninov Complete Works For Cello & Piano Jordan Gregoris & Stéphane de May cd Pavane ADW7600