Technologiescepticisme of technologiekritiek is een visie die de huidige toestand of de toekomst van de mensheid in gevaar ziet of bedreigd ziet door vooruitgang in wetenschap, technologie en onderzoek. Prominente vertegenwoordigers van technologiekritiek waren onder meer Friedrich Georg Jünger, Günther Anders, Jacques Ellul en Lewis Mumford.
Allergieën, genetische manipulatie, kernenergie, geneeskunde, technologie in ziekenhuizen en het milieu, zijn gebieden waarop mensen die sceptisch staan tegenover technologie de neiging hebben om zich te concentreren. De focus ligt echter niet alleen op de technologie zelf, maar ook op het feit dat nooit kan worden uitgesloten dat de mensen die verantwoordelijk zijn voor het plannen, installeren en monitoren van risicovolle technologie, fouten maken. Technologiekritiek overlapt gedeeltelijk met technologiefilosofie. Maar terwijl de technologiefilosofie zich probeerde te vestigen als een academische discipline, was de kritiek op technologie, in de eerste plaats een politiek project, dat een centrale positie innam in het neomarxisme van Herbert Marcuses “De eendimensionale mens”, uit 1964, het ecofeminisme van de Indiase wetenschapper, Vandana Shiva (°1952) (oprichtster van de “Research foundation for science, technology and ecology” in Dehra Dun, een belangrijk pelgrimsoord voor sikhs, in de Indiase deelstaat, Uttarakhand), en binnen de kritiek op het institutionaliseren van menselijke behoeften met behulp van technische ontwikkeling, in het boek “Energy and Equit” (Energieverbruik en maatschappelijke tegenstellingen: onze verkeer-de wereld), uit 1974, van de publicist, denker en katholieke priester, Ivan Illich (1926-2002).
In de 20ste eeuw verving de scepsis over technologie in Europa, het euforisch vooruitgangsgeloof dat tot rond 1975, heerste door het overspannen hoogtepunt in de conjunctuur van de naoorlogse periode. Tot een paar jaar geleden had de milieubeweging sterke anti-technologische elementen, maar deze werden door “soft technology”, elektronische monitoring van gevaren, hernieuwbare energie en ontwikkelingen in de biologie (bijv. afvalverwijdering door bacteriën), omgezet in een positievere kijk. In de loop van de interneteuforie van de jaren ’90, verdween het scepticisme over technologie, dat in de jaren ’80, nog stevig aan computers was gehecht, grotendeels uit de publieke perceptie. Een criticus die zich al vroeg bezighield met de implicaties en verantwoordelijkheid van het gebruik van computers, was Joseph Weizenbaum (1923-2008), professor aan het Massachusetts Institute of Technology. Sinds het begin van de 21ste eeuw wordt het scepticisme echter steeds meer gevoed door bezorgdheid over de toegenomen mogelijkheden van technische monitoring en de klimaatgevolgen van technisch handelen.
Jüngers “De perfectie van de techniek” is een technologie kritisch essay, gepubliceerd in 1946. In de latere edities nam hij zijn tweede technische kritiek op, Maschine und Eigentum” en voegde hij een appendix toe, getiteld “Die Weltkriege” (The Failure of Technology: Perfection Without Purpose (1949)). In ‘De perfectie van de techniek’ werkte de Duitse dichter en denker Friedrich Jünger (1898-1977), de broer van de schrijver, Ernst Jünger (1895-1998) (samen op de foto), een fundamentele kritiek uit op de wijze waarop de moderne mens in de ban is van techniek. Dit meesterlijk, cultuurkritisch werk over de ‘hedendaagse roofbouw op mens en natuur’, mag met recht visionair worden genoemd. Volgens Jünger waren er meerdere illusies verbonden aan mechanisatie, bv. de illusie dat technologie mensen werk ontneemt en dat ze daardoor meer vrije tijd krijgen, en de illusie dat technologie welvaart creëert.
“The Perfection of Technology”/“Die Perfektion der Technik” is een klassieker van de cultuurkritiek, die later geassocieerd zou worden met de ecologische beweging en die vooruitliep op het modern debat over ecologie en duurzaamheid die alle ideologieën overstijgt. Jüngers boek werd terecht op gelijke voet gesteld met baanbrekende werken zoals de “Dialektik der Aufklärung” (“Dialectiek van de Verlichting”), essays van Horkheimer en Adorno, uit 1944, en “Die Antiquiertheit des Menschen (“The Antiquated Human Species,” 1956; vol. 2, 1980) van Günther Anders, eigenl. Günther Siegmund Stern (1902-1992), die van 1929 tot 1937, gehuwd was met Hannah Arendt (samen op de foto). De invloed die Jüngers denken dan weer had op de technologiefilosofie van Heidegger bv., mag daarbij ook niet worden onderschat.
Toen ecologie en milieubescherming in de jaren ’70, ‘linkse’ onderwerpen werden, had Jüngers boek nog steeds effect, maar helaas gleed het geleidelijk weg van de publieke aandacht. Vandaag wacht “De perfectie van technologie” op haar herontdekking. Het boek verdient het nl. om opnieuw gelezen en herlezen te worden, want Jüngers analyse van de voortrazende automatisering van de werkelijkheid en de weerslag daarvan op het leven en werken van de mens, is trouwens hoogst actueel. Het gedetailleerd nawoord van Friedrich Georg Jüngers biograaf, Andreas Geyer, presenteert deze bijzondere uitgave van het boek in zijn historische en intellectuele context en toont zijn originaliteit en actualiteit. Dit is trouwens de eerste uitgave in de samenwerking tussen Ten Have en De Nieuwe Wereld. “Die Perfektion der Technik” werd vertaald door Mark Wildschut.
Friedrich Georg Jünger (1898-1977) nam in 1916, dienst bij de Hannoveraanse divisie en raakte ernstig gewond bij de slag bij Langemark. Na de Eerste Wereldoorlog studeerde hij rechten en Duitse Economische politiek (Duits mercantilisme of “Kameralismus”) aan de Universiteiten van Leipzig en Halle-Wittenberg. Na zijn huwelijk met Citta Weickhardt (1908-1987), verhuisde hij naar Überlingen aan de Bodensee en vestigde zich in wat het huis van zijn ouders was geweest. Van daaruit schreef hij over de Griekse mythologie en begon hij te werken aan een vertaling van de Odyssee, die uiteindelijk in 1981 werd gepubliceerd. “De perfectie van de techniek” is het eerste boek uit zijn omvangrijk oeuvre, dat naar het Nederlands is vertaald.
Friedrich Jünger De perfectie van de techniek 400 bladz. uitg. ten have ISBN 978 90 259 0971 0