Met deze opname neemt Jan Michiels u deels mee terug naar de Parijse salons van de 19de eeuw. Die waren niet alleen een ideale omgeving voor Chopin, maar ook voor Debussy, wiens preludes nauw verbonden waren met die van Chopin.
Michiels stelt als het ware zijn salon open voor verschillende bezoekers. Eerst Alfred Cortot, wiens Chopin-interpretaties generaties pianisten boeiden, daarna György Ligeti, en tenslotte zijn vriend, György Kurtág.
Chopins 24 preludes, op. 28, zijn een reeks korte pianostukken, gecomponeerd in elk van de vierentwintig toonaarden. Ze werden oorspronkelijk gepubliceerd in 1839 en opgedragen aan de pianobouwer Camille Pleyel. Chopin componeerde ze tussen 1835 en 1839 deels in Valldemossa in Mallorca, waar hij de winter van 1838-1839 doorbracht met George Sand en haar kinderen. In Mallorca had Chopin een kopie bij van Bachs “Wohltemperierte Klavier”. De Duitse editie van de preludes droeg hij op aan de toen heel bekende pianist Joseph Christoph Kessler (1800-1872) (foto), die tien jaar eerder zijn eigen set van 24 Preludes, op. 31, aan Chopin had opgedragen.
Beiden hadden hun preludes gemodelleerd naar deze van Hummel uit 1815. Kessler droeg overigens zijn Etuden op aan Hummel. Kessler was huispianist van de Poolse graaf Potocki in Lemberg (Lwów) en Landshut in Oberbayern, en hij en Chopin waren bevriend geraakt in Warschau. Chopin heeft elke prelude in een andere toonaard gecomponeerd. Er is steeds een prelude in majeur, gevolgd door een prelude in de tertsverwante mineur toonsoort. De volgende prelude is dan telkens een kwint hoger, waardoor de toonaarden dus de kwintencirkel volgen.
Aan het begin van zijn carrière werd de jonge Debussy omschreven als een impressionist, als het muzikaal equivalent van het impressionisme in de figuratieve kunst. Dit was begrijpelijk, maar vanwege zijn connecties met Mallarmé en Maeterlinck, paste het niet helemaal, in die mate dat hij later eerder als symbolistisch kunstenaar zou worden gedefinieerd. Over het algemeen is het zelfs de symbolistische beweging die de kunst van Debussy het beste beschrijft. Maar de componist had zijn eerste meesterwerk, de cantate La Damoiselle élue, gecomponeerd op een tekst van Dante Gabriele Rossetti, de meest vooraanstaande figuur van de Pre-Raphaelitische beweging, en zijn laatste werken waren hedendaags, zowel chronologisch als spiritueel, tot het begin van de abstracte beweging die door Mondriaan was geïnitieerd. In Debussy’s pianowerken vinden we tekenen van deze evolutie die ons in staat stellen de verschillende fasen van zijn esthetiek te begrijpen, niet alleen als kunstenaar maar ook als communicator in muziek, die alle artistieke velden van de 19de – tot de 20ste eeuw weerspiegelde, van de vroege Arabesken uit 1891, over de stemmingsvolle préludes en Estampes, tot de lineaire, modernistische études uit 1915.
Samen met “En blanc et noir” en de twaalf Etudes, beide gecomponeerd in 1915, markeerden de 24 Préludes de culminatie van Debussy’s nieuwe, pianistische gedachten. De componist beschouwde elk van hen als een compositie op zich. De 24 Preludes vormen de bekendste impressionistische cyclus van Debussy. De composities geven magie en poëzie weer in klank. Debussy had zijn preludes al twee of drie jaar gepland voor het eerste boek in 1910 verscheen. Tegen het eind van 1911 werkte hij aan een tweede boek dat in 1913 werd uitgegeven. Terwijl Bach en Chopin hun preludes als technische oefeningen zagen in de verschillende toonaarden, waren Debussy’s preludes, miniaturen in vrije vorm, vol expressiviteit. Elk heeft een andere beschrijvende titel die aanwijzingen geeft over wat er door de geest van de componist ging toen hij ze componeerde. Wat Debussy in zijn preludes en in eerdere werken met een soortgelijke inspiratie deed, was componeren met klanken in plaats van met noten. Debussy bevrijdde daarmee de muziek van de overheersing van de functionele harmonie die al drie eeuwen heerste. Tonaliteit werd kleur.
Ligeti’s eerste boek met 6 études verscheen in 1985, en van meet af aan was de componist van plan een tweede boek met nog eens 6 études te componeren. De verwijzing naar de pianotraditie en de verzamelingen van de 6 en 12 études van Chopin, Liszt en Debussy, lag voor de hand. In zijn eigen études stelde Ligeti, door virtuoze technische problemen te combineren met expressieve inhoud, in de lijn van de études van Chopin, Liszt, Debussy en Skrjabin, nieuwe technische ideeën aan de orde. En dit als een compendium van de concepten, o.a. micropolyfonie en clusters, die hij sinds de jaren ’50, o.a. onder invloed van Fluxus in wier kunstmanifestaties, de grenzen tussen beeldende kunst, performance en (geïmproviseerde) muziek opgeheven werden, in andere composities had uitgewerkt.
Ligeti rangschikte 18 études in drie boeken of Livres, 6 études in Boek 1 (1985), 8 in Boek 2 (1988-1994), en 4 in Boek 3 (1995-2001). Zijn oorspronkelijke bedoeling was om slechts 12 études te componeren, in twee boeken van elk zes, naar het model van de Études van Debussy, maar de omvang van het werk groeide naarmate hij genoegen vond in het componeren van de korte stukken. Tussen zijn eerste en tweede boek études, componeerde hij overigens in 1986, zijn pianoconcerto. Zijn eerste Boek met études componeerde hij nota bene ter voorbereiding van zijn pianoconcerto. Hoewel de vier études van Boek 3, “White on White”, “Pour Irina”, “À bout de souffle” en “Canon”, een bevredigende afsluiting van de cyclus vormden, was Boek 3 in feite onvoltooid, in die zin dat Ligeti van plan was meer études toe te voegen, maar hij dat in zijn laatste jaren niet meer kon, ten gevolge van ziekte.
De Études van Boek 3 zijn over het algemeen rustiger, eenvoudiger en verfijnder van techniek dan die van de Boeken 1 en 2. De eerste 3 études van Boek 1, “Désordre”, “Cordes à vide” en “Touches bloquées”, werden opgedragen aan Pierre Boulez en de laatste étude van Boek 2, “Coloana infinită“, werd geïnspireerd door het gelijknamig werk (foto) van Constantin Brancusi. De titels van de verschillende études waren een mengeling van technische termen en poëtische beschrijvingen. Ligeti maakte lijsten met mogelijke titels en de titels van de individuele nummers werden vaak veranderd in de tijdsspanne tussen het componeren en de datum van publicatie. Net als Debussy, kende Ligeti trouwens pas een titel toe, nadat de betreffende étude voltooid was.
“Játékok” (Spelen/Games) is een verzameling pianostukken van de Roemeens-Hongaarse componist, György Kurtág (°1926). Hij componeert ze sinds 1973, als een reeks pedagogische preludestukken en miniaturen. Negen delen zijn tot 2017 gepubliceerd, uitgegeven door Editio Musica Budapest. Kurtág begon Játékok te componeren om de indruk van kinderspelletjes vast te leggen. zoals hij beschreef in het voorwoord van de eerste vier delen. Volumes I, II, III, V, VI, VII en IX zijn voor piano, terwijl Volumes IV en VIII, stukken voor vier handig klavier en werken voor twee piano’s bevatten. Deel I werd in 1973 voltooid, maar werd pas in 1975 gepubliceerd, toen de volgende drie delen al waren voltooid. Volumes V en VI werden gepubliceerd in 1997, Volume VII in 2003, Volume VIII in 2010 en Volume IX in 2017. Sommige stukken zijn vaak uitgevoerd, waaronder Prelude en Chorale, een antifoon in Fis en 3 in memoriam. De latere edities zijn ondertiteld Dagboek en Persoonlijke Berichten. Kurtág en zijn vrouw Márta, voerden samen geselecteerde stukken voor twee en vier handen, miniatuur karakterstukken en de transcriptie van de Sonatina uit Bachs Actus Tragicus uit.
De originaliteit van het concept dat aan de basis lag van deze dubbel-cd, kan alleen maar toegejuicht worden. De overeenkomsten, affiniteiten en contrasten zijn duidelijk en opvallend. Zo worden Chopins 24 Preludes op. 25, die de pianisten in één keer op een concert spelen of die we zelf in extenso beluisteren, teruggebracht tot hun primaire essentie. Chopin speelde ze nl. zelf nooit allemaal na elkaar. Omgekeerd komt het zelden voor dat de twee boeken Preludes van Debussy, in eenzelfde recital uitgevoerd worden. Hier wel. Jan Michiels verbindt bijgevolg klankwerelden die we misschien niet eens konden vermoeden.
Op bewonderenswaardige wijze opgenomen, heeft deze dubbel cd, die zorgt voor een vernieuwende, sonore conceptie, nog een andere grote meerwaarde, nl. de uitvoering op een schitterende Erard-piano uit 1894. Michiels droomt er nl. van, dat deze Érard-vleugel, ooit een salon sierde, dat bezocht werd door Marcel Proust…Warm aanbevolen!
De Vlaamse muziekpedagoog en pianist, Jan Michiels (°1966), geboren in het landelijke Izegem, behaalde een eerste prijs piano aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel bij Abel Matthys. Hij vervolmaakte zich bij Hans Leygraf aan de Hochschule der Künste Berlin. In 1988 werd hij laureaat van de jongerenwedstrijd Pro Civitate. Een jaar later won hij de internationale wedstrijd Emmanuel Durlet. Hij nam in 1991 deel aan de Koningin Elisabethwedstrijd, en werd er een van de laureaten. Later zou hij er als jurylid terugkeren. Van dan af was zijn binnenlandse carrière gelanceerd. Zo kwam hij onder contract bij het Festival van Vlaanderen. In 2006 werd hij nog laureaat van de KBC Muziekprijs. Jan Michiels is docent piano aan het Koninklijk Conservatorium Brussel, waar hij aan het hoofd stond van de klas “Hedendaagse Muziek”. Daarnaast is hij ook verbonden aan het Orpheusinstituut. Op 19 maart 2011 behaalde hij met “grootste onderscheiding” de graad van doctor in de kunsten met de verdediging van een oorspronkelijk proefschrift getiteld: Teatro dell’ascolto (Worüber man nichts sagen kann, muss man spielen).
Tracklist :
Frédéric Chopin (1810-1849) : Preludes, op. 2d
Claude Debussy (1862-1918) : Preludes, Boeken 1 en 2
György Ligeti (1923-2006) : Etudes voor piano, Boeken 1 en 2 (fragmenten)
György Kurtág (°1926) : Jatétok, Boeken 5 en 9 (fragmenten)
Preludes, Interludes, Postludes Chopin Ligeti Debussy Kurtág Jan Michiels, piano 2 cd passacaille PAS 1118