De motetten van Mondonville vormden de apotheose van het Grand Motet à la Française: vrucht van het retorisch erfgoed van Lalande, en van de operastijl van Rameau. Mondonville componeerde religieuze meesterwerken, die symbool stonden voor het tijdperk van de Verlichting. Zijn grote muzikale fresco’s, verlevendigd door een weelderig contrapunt dat de klank van het koor transfigureerde, vereisten een ongelooflijke virtuositeit. Mondonville, in dienst van de Koninklijke Kapel en dé ster van het Concert Spirituel, werd de meest uitgevoerde componist.
In de Europese barokmuziek waren de Grands Motets een van de meest representatieve vormen van de Franse muziek. Oorspronkelijk ontwikkeld voor de Chapelle Royale door Du Mont en Lully en door Delalande tijdens zijn vier decennia in dienst van Lodewijk XIV naar een hoogtepunt gebracht, vormden deze werken, die elke dag werden gezongen tijdens de Mis van de koning, ook de steunpilaar van de programma’s van de Concert Spirituel, die in 1725 werd gecreëerd. Het was toen dat twee nieuwe meesters verschenen, Rameau en Mondonville.
Rameau (foto) componeerde zijn Grands Motets weliswaar nog voor hij in Parijs aankwam. Ze waren daarom een uitzondering in het genre. Ze werden niet gecomponeerd voor de Chapelle Royale, maar rond 1720, toen hij nog organist was van de kathedraal van Clermont-Ferrand. Mondonville daarentegen, leerde zowel van Delalande als van Rameau en was met zijn motetten, een echte ster van de Concert Spirituel. De inventiviteit en expressiviteit van zijn composities, waarin dramatische effecten en kleuren een perfecte beheersing van de koorkrachten en het orkest verrijken, maakten ze tot echte juwelen en de laatste meesterwerken van het typisch Frans genre.
Jean-Joseph Cassanéa de Mondonville (1711-1772), geboren in Narbonne, kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, die als musicus verbonden was aan de kathedraal van Narbonne. Omstreeks 1731 vestigde Cassanéa de Mondonville zich in Parijs. Hij publiceerde er in 1733, sonates voor viool en maakte er het daaropvolgend jaar zijn sensationeel debuut tijdens de Concert Spirituel als violist. Rond 1738 werd hij eerste violist van de Concert in Rijsel, maar hij bleef optreden in Parijs. In 1739 werd hij benoemd tot violon de la Chambre et de la Chapelle du roi. Voor de Chapelle royale componeerde hij zijn Grand Motets. Door zijn sterke, expressieve en beschrijvende muziek, beschouwde men hem als de opvolger van Michel-Richard Delalande. In juli 1740, was de uitvoering van Lauda Jerusalem op 2 april 1740, trouwens de reden van zijn onmiddellijke benoeming. Hij werd de opvolger van André Campra in de Chapelle. In 1744, na het overlijden van Gervais, kreeg hij de officiële titel van sous-maître.
In 1748 nam hij samen met Pancrace Royer de leiding op zich van de Concert Spirituel, waar zijn motetten steeds op een warm onthaal konden rekenen. In maart 1750 was er de première van Coeli enarrant, dat vaak opnieuw uitgevoerd zou worden. In januari 1753, ging Mondonville’s opera Titon et l’Aurore in première. Het werk werd afwisselend met La Serva padrona van Pergolesi en lag aan de basis van de Querelle des Bouffons, de twist tussen de aanhangers van de traditionele Franse opera en de aanhangers van de Italiaanse ‘nieuwlichters’. Titon was een groot succes. Ook zijn andere opera’s, eigenl. pastorales héroïques of ballets héroïques, gecombineerd met ballet, zoals in Les Fêtes de Paphos, kenden grote successen. Mondonville componeerde zelfs een opera in het Occitaans, “Daphnis et Alcimadure”.
Na het overlijden van Royer werd Mondonville directeur van de Concert spirituel, onder zijn invloed werden de Grand motets voor groot koor vervangen door de kleiner bezette Petit motets. In 1762 nam hij ontslag als directeur van de Concert spirituel, maar Antoine Dauvergne, de nieuwe directeur van de Concert spirituel, sloot met Mondonville een contract af voor de uitvoering van zijn motetten, omdat het publiek ernaar bleef vragen. In totaal zijn er 15 Grand motets van Mondonville bekend, waarvan Venite, exultemus het bekendst is. Zijn motetten bleven naast die van Delalande, tot aan de Franse Revolutie uitgevoerd.
Het oeuvre van Cassanéa de Mondonville is weliswaar niet uitzonderlijk groot, maar de waardering ervoor is altijd erg groot geweest, zijn motetten bleven bewondering oproepen en zijn opera’s bleven populair, zelfs op het hoogtepunt van de Querelle des Bouffons. In zijn instrumentale muziek is hij er met zijn Pièces de clavecin en sonates in geslaagd een evenwicht te brengen tussen het klavecimbel en de viool dat tot dan niet eerder was bereikt. Het klavecimbel was met name niet langer uitsluitend een begeleidend continuo instrument. Ook zijn Pièces de clavecin avec voix ou violon zijn opmerkelijk door de prominente plaats van het klavecimbel met een begeleiding van een viool of stem.
Mondonville, was gehuwd met Anne Jeanne Boucon, een leerlinge van Rameau. Anne-Jeanne Cassanéa de Mondonville (1708-1780) (foto) werd geboren als tweede van tien kinderen in een zeer kunstminnend gezin. Haar moeder was een schoonzus van Jean-Baptiste-Antoine Forqueray. Haar vader, een agent de change (een soort vroege makelaar met uitgebreide bevoegdheden), was mecenas en kunstverzamelaar. Bij zijn overlijden in 1735 benoemde hij zijn dochter Anne-Jeanne als de belangrijkste erfgenaam. Op instigatie van haar vader kreeg Anne-Jeanne Boucon een gedegen muzikale opleiding. Jean-Philippe Rameau leerde haar klavecimbel, waar ze een groot talent toonde. Boucon behoorde tot de kunstenaarskring rond de mecenas Antoine Crozat, in wiens huis vanaf 1724 twee keer per week concerten werden gegeven, waar ze regelmatig optrad. Verschillende componisten hebben werken getiteld La Boucon opgedragen aan haar, Jean-Philippe Rameau in zijn Pieces de clavecin en concert in 1741, Jacques Duphly in het eerste boek van zijn Pieces de clavecin in 1744 en Jean-Baptiste Barrière in het zesde boek van zijn Sonates et Pieces pour le clavecin rond 1745.
In 1747 trouwde Anne-Jeanne Boucon op 39-jarige leeftijd met Jean-Joseph Cassanéa de Mondonville en het huwelijk was zeer harmonieus, Mondonville’s “Pièces de clavecin avec voix ou violon”, een jaar na de bruiloft gepubliceerd, was waarschijnlijk een eerbetoon aan zijn vrouw. Tijdgenoten prezen het paar als kunstminnend. Net als haar vader voor hem had nu Madame Cassanéa de Mondonville, een salon in het huis van haar ouders aan de Rue des Vieux-Augustins ( 2e arrondissement ), dat een ontmoetingsplaats was voor artiesten van verschillende genres. Tussen 1746 en 1752 maakte de schilder Maurice Quentin de Latour pastelschilderijen van het echtpaar Mondonville. Op de lessenaar van het klavecimbel in het portret van Anne-Jeanne staat een boek met het opschrift Pièces de clavecin de Mme de Mondonville, maar deze verzameling composities is niet bewaard gebleven. Het echtpaar Mondonville had een zoon (Maximilien-Joseph, 1749-1804) die violist en hoboïst was, maar niet het aanzien van zijn ouders bereikte.
Op de cd staan In exitu Israël (1753), Dominus Regnavit (1734) en Coeli Enarrant gloriam Dei (1749). Gevierd in hun tijd door meerdere interpretaties, waren zijn twee motetten Dominus Regnavit en In Exitu Israel, ware meesterwerken, vergelijkbaar met de grote koorcomposities van Bach en Händel. Door ervaren solisten en de koorzangers en musici van zijn Ensemble Marguerite Louise samen te brengen, doordrenkt Gaétan Jarry deze prachtige composities met zijn enthousiaste interpretatie en zijn passie voor Franse Barokmuziek. De vocale solisten zijn Maïlys de Villoutreys, Virginie Thomas, sopraan, Matthias Vidal, David Witczak, bas en François Joron, tenor.
Mondonville Grands Motets Gaétan Jarry Choeur & orchestre Marguerite Louise cd Château de Versailles Collection Grands Motets N° 5 CVS063