“Negen steden” is een indrukwekkend, literair reisverhaal, een politiek-historisch essay en een bevlogen cultuurgeschiedenis, die aan de hand van de steden Wenen, Boedapest, Sarajevo, Srebrenica, Subotica, Novi Sad, Belgrado, Zagreb en Istanbul, de mythe van de Balkan beschrijft.
De Duitse bondskanselier Otto von Bismarck voorspelde het al decennia voor het begin van de Eerste Wereldoorlog: “Als er ooit nog weer oorlog uitbreekt in Europa, zal het in gang gezet worden door een of ander akkefietje op de Balkan”. Hij kreeg gelijk, maar dat neemt niet weg dat ‘de Balkan’ een zeer problematisch begrip is, in het Westen clichématig opgetuigd met negatieve, soms ronduit racistische associaties, zoals de zogenaamde ingebakken zelfdestructie van de hele regio, die in het leven zijn geroepen door reizigster Rebecca West in haar boek “Black Lamb and Grey Falcon” (1941).
De Balkan of Zuidoost-Europa is een cultuurhistorische regio, gevormd door drie grote beschavingen, de Byzantijnse, de Osmaanse en de West-Europese van de Verlichting. Rond 1350 hadden de Osmaanse Turken heel Klein-Azië veroverd, en ook in Europa rukten volken op, zoals de Bulgaren en de Slavische volkeren uit Thracië (volgens de Griekse mythologie was de zingende Orpheus afkomstig uit Thracië), en Illyrië, de kuststrook van het vroegere Joegoslavië en het huidige Albanië. Het Groot-Bulgaarse Rijk bv. was een rijk dat bestond van de 6de– tot de 10de eeuw in Zuid-Rusland, ten noorden van de Kaukasus. Begin van de 15de eeuw bedreigden de Turken ook het Europees grondgebied van de Byzantijnen, tot ze in 1453 uiteindelijk de hoofdstad Constantinopel veroverden.
Na de Oostenrijkse nederlaag tegen Pruisen in de oorlog van 1866, gaf keizer Franz Jozef aan Hongarije dezelfde status (“Ausgleich”) als Oostenrijk. De Slavische volkeren in de monarchie, niet. Sinds de “Ausgleich” van 1867 (de regeling van de staatsrechtelijke verhouding tussen Oostenrijk en Hongarije), was het Habsburgse Rijk verdeeld in een Oostenrijks en een Hongaars landsdeel. De Ausgleich betekende een verdere versterking van de positie van het Hongaars koninkrijk binnen de Oostenrijk-Hongaarse Dubbelmonarchie. Hongaren en Slaven werden elkaars geduchte vijanden. Slavische volkeren streefden er nl. naar om de Oostenrijks-Hongaarse dubbel monarchie om te vormen tot een Rijk waarin ook de Slavische volkeren autonomie zouden krijgen. Dit trialisme, dat gesteund werd door de aanhangers van het austroslavisme, zou een Tsjechische (Bohemen en Moravië) en een Zuid-Slavische (Kroatië en Slovenië en vanaf 1905, ook Bosnië) entiteit vormen, naast de al bestaande Oostenrijkse en Hongaarse rijksdelen. Bij de Hongaarse en Oostenrijkse elites, die hun macht vreesden te verliezen ten gunste van de Tsjechen/Slaven, was dit idee allesbehalve populair.
Door de vorming van de Verenigde Staten van Oostenrijk (“Vereinigte Staaten von Großösterreich”) naar het voorbeeld van de Verenigde Staten van Amerika, wilde de Habsburgse monarchie daarentegen verschillende volkeren een eigen deelstaat geven. De hervormingen zouden onder meer Kroatië, Bosnië en Dalmatië verenigen in één Kroatische deelstaat, dit tot ergernis van Servië, dat een verenigd Zuid-Slavisch koninkrijk onder Servische leiding wilde, inclusief de Oostenrijkse gebieden Kroatië, Bosnië, Dalmatië en Vojvodina. Deze plannen zorgden derhalve voor Servische afkeer tegen Frans Ferdinand en de Habsburgers. Omgekeerd werd de afkeer van de Oostenrijks-Hongaarse burgers en adel tegen Servië almaar groter.
Bosnië-Herzegovina met als hoofdstad Sarajevo, viel noch onder het Oostenrijks, noch onder het Hongaars landsdeel. De provincie Bosnië en Herzegovina was in 1878 door Oostenrijk-Hongarije bezet en werd in 1908 geannexeerd. Reeds in 1878 bepaalde het Congres van Berlijn (foto) dat Bosnië en Herzegovina door Oostenrijk-Hongarije zou worden bestuurd. Tijdens dat Congres werd ook de onafhankelijkheid van het vorstendom Servië erkend. In 1882 werd Servië een Koninkrijk, met Belgrado als hoofdstad. Servië was daarvoor Turks (Ottomaans). Onder bescherming van Rusland hadden de Serven samen met troepen uit Oostenrijk-Hongarije, in 1867, de Turken kunnen verslaan. Hierdoor raakte Servië weliswaar zowel politiek als economisch, afhankelijk van Oostenrijk-Hongarije.
Veel moslims waren als gevolg van de uitbreiding van het Russisch Tsarenrijk en door de Krimoorlog in 1856 (o.a. Krim-Tataren), uit angst voor vergelding, gevlucht naar het Ottomaans Rijk. Ongeveer 30 % van hen vestigde zich in het Europees deel, waarvan de meesten in Bulgarije, Thracië en Macedonië. Het grootste deel vestigde zich in Anatolië. Uiteindelijk kwamen de meesten in Anatolië terecht. Het gevolg was dat dit gebied het demografisch centrum werd van wat restte van het door de westerse mogendheden verdeeld Ottomaans Rijk, en Anatolië uiteindelijk in 1923 onafhankelijk Turkije zou worden met Mustafa Kemal Pasja (Atatürk) als eerste president. Turkije was bondgenoot van het Duitse Rijk, denk aan de Slag om Gallipoli, en later van de Weimar republiek, maar bleef in W.O. II, neutraal.
Veel Bosnische Serven waren met die afhankelijkheid van Oostenrijk-Hongarije niet opgezet en verzetten zich. Vanaf 1906 namen de conflicten tussen Servië en Oostenrijk-Hongarije almaar toe. Bosnië (Sarajevo) in het noorden en Herzegovina (Mostar) in het zuiden, vormden immers een belangrijk onderdeel van het Servisch nationalistisch streven, om alle zuidelijke Slavische volkeren in één Balkanstaat te verenigen. Daarenboven steunde Rusland hen daar in.
Vanwege wrijvingen met de Duitstalige en Hongaarse adel, steunde Franz Ferdinand de optie voor een driedelige monarchie met ook een Slavisch landsdeel. Franz Ferdinand was het nl. niet eens met de geprivilegieerde status die Hongarije in de dubbel monarchie had. Hongarije had dit trouwens grotendeels bekomen door toedoen van keizerin Elisabeth (Sissi), die een relatie had met de Hongaarse Graaf Andrássy (foto), die minister-president van Hongarije en keizerlijk minister van buitenlandse zaken werd… Graaf Andrássy zag in het snel en sterk opkomend Panslavisme een groot gevaar voor de levensvatbaarheid van de Hongaarse staat en was van mening dat Hongarije, weliswaar ten koste van de Kroaten, beter deel kon blijven uitmaken van een sterke Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, i.p.v. volledige onafhankelijkheid, zoals hij eerder wilde. Daarvoor was hij trouwens na de Hongaarse Revolutie van 1848 o.l.v. Kossuth, door Oostenrijk bij verstek ter dood veroordeeld!
Na bemiddeling door zijn moeder gravin Etelka Andrássy-Szápary, werd hem gratie verleend en mocht Andrássy in 1860 naar Hongarije terugkeren. Gedurende de Oostenrijks-Hongaarse overheersing was Kroatië verdeeld. Het Koninkrijk Kroatië en Slavonië waren Hongaars en het Koninkrijk Dalmatië (inclusief de prachtige Baai van Kotor, nu Montenegro) en het adembenemend mooi schiereiland Istrië aan de Adriatische Zee (onderdeel van het Küstenland), waren Oostenrijks. “Komm mit nach Varasdin” zingen de gravin en de grootgrondbezitter Baron Kolomán Zsupán uit het Kroatische Varaždin, in Emmerich Kálmáns operette “Gräfin Mariza”. En, Leo Pfeffer die het onderzoek naar Princip en de moordaanslag leidde, was een Duits sprekende, Joodse, Bosnische Kroaat.
Franz Ferdinand streefde eerder naar een gedecentraliseerde staat met autonomie voor de diverse bevolkingsgroepen. Daardoor kwam hij als voorstander van een politiek van vrede en stabiliteit, in conflict met hooggeplaatste, oorlogszuchtige functionarissen aan het hof in Wenen, die ten allen tijde, oorlog met, en de verdwijning van, Servië wilden.
Franz Ferdinand beoogde voor alle volksgroepen autonomie in de vorm van een eigen deelstaat met een eigen parlement. Bij de oude staatsinrichting waren er maar twee deelstaten, Cisleithanië (Oostenrijk) en Transleithanië (Hongarije). Het gebied Bosnië behoorde tot geen van de landsdelen en werd centraal bestuurd als bezet gebied. Volgens de plannen van Franz Ferdinand zouden die twee landsdelen én de kroonlanden vervangen worden door 15 deelstaten, met dezelfde bevoegdheden als de oude landsdelen Cisleithanië en Transleithanië. Maar, de panslavisten wilden Russische steun voor de Slavische volken onder Oostenrijkse heerschappij. In Slovenië, Silezië en Bohemen groeide een sterk extremistisch, Slavisch-nationalistisch bewustzijn, dat afgrijzen en vijandschap wekte bij de Duitsers. Als gevolg ontstonden de eerste pan-Germaanse en antisemitische bewegingen.
Maar ook de adel binnen de Dubbelmonarchie was bang dat door de hervormingen van Franz Ferdinand, de gewone man, via verkiezingen, almaar meer macht zou krijgen. Reeds keizer Franz Jozef, die ook voorstander was van een confederale staat, kreeg tegenwerking van de adel. Hoge Oostenrijkse militairen wilden in afspraak met de Duitse opperbevelhebbers, oorlog met Servië. In 1914 werd Servië door Oostenrijk-Hongarije beschuldigd van de moord op de kroonprins Franz Ferdinand in Sarajevo, waarna Oostenrijk-Hongarije, via zijn minister van Buitenlandse Zaken, graaf Leopold Berchtold, een strikt ultimatum stelde, wat er op neer kwam dat Servië onder Oostenrijks-Hongaarse controle kwam te staan. Servië kon dit Juli-ultimatum niet accepteren en werd direct door Oostenrijk-Hongarije aangevallen, hetgeen het begin van de Eerste Wereldoorlog betekende.
Op 28 juli verklaarde Oostenrijk de oorlog aan Servië en reeds de volgende dag, werd Belgrado door de Oostenrijkse artillerie beschoten. Tsaar Nicolaas II mobiliseerde daarop zijn leger, waarop Duitsland op 1 augustus aan Rusland de oorlog verklaarde. Ook Frankrijk besloot daarop als bondgenoot van Rusland, tot algemene mobilisatie. Op 3 augustus verklaarde Duitsland vervolgens Frankrijk de oorlog, en ’s anderendaags trok Duitsland het neutraal België binnen. Dit was voor het Verenigd Koninkrijk dan weer reden om Duitsland nog diezelfde dag de oorlog te verklaren, aangezien het Verenigd Koninkrijk, de neutraliteit van het koninkrijk België had gegarandeerd. Met deze laatste oorlogsverklaring waren binnen een week tijd, alle Europese grootmachten met elkaar in oorlog… Wat gepland was als een oorlog van korte duur tussen Oostenrijk en Servië, werd een Wereldoorlog die vier jaar duurde.
Guido Snel kent de regio en de mensen, hun geschiedenis en literatuur als geen ander, en reisde de afgelopen jaren naar Wenen, Boedapest, Zagreb, Sarajevo, Srebrenica, Subotica, Novi Sad, Belgrado en Istanbul. In een proloog, 4 uitgebreide delen en een epiloog, schreef hij met een haast oneindig aantal namen en feiten, een monumentaal verslag van zijn reis. Het boek bevat zelfs vertalingen van teksten uit “Seyahatname” van de Ottomaanse reisschrijver, Derviş Mehmed Zillî, bekend als Evliyâ Çelebi (1611-1682). Indrukwekkend!
Guido Snel (°1972) is schrijver, vertaler, en docent Europese literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Hij studeerde Vergelijkende Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde in 2003, op een proefschrift met de titel Fictionalized Autobiography and the Idea of Central Europe. Inmiddels doceert hij Europese letterkunde, waarbij zijn aandacht in het bijzonder uitgaat naar Oost-Europa en op de Balkan, maar ook naar hoe het denken in de termen oost en west fictief vorm krijgen. Hij publiceerde onder andere romans, een verhalenbundel, en Naar Istanbul, een verkenning vol feit en fictie. Zijn laatste boek bij De Arbeiderspers was de roman, “De mirreberg”, een meesterlijk boek over kunst, geschreven in de vorm van een triptiek.
Guido Snel Negen steden Europa van Wenen naar Istanbul 557 bladz. uitg. De Arbeiderspers ISBN 978 90 295 4119 0