F.W.J. Schelling, “Over het wezen van de menselijke vrijheid”, een uitgave van Boom. 

“Over het wezen van de menselijke vrijheid” is een sleuteltekst in het oeuvre van Friedrich Wilhelm Joseph Schelling en éen van de hoogtepunten van het Duits idealisme. In dit beroemd werk, dat voor het eerst verscheen in 1809, liet Schelling zien dat menselijke vrijheid alleen begrepen kan worden als wij ook de keerzijde ervan, het kwaad, meedenken.

Aan het begin van de 19de eeuw, de periode van de Romantiek, was het denken van Hegel (foto) toonaangevend. Zijn Logica (Wissenschaft der Logik) en Fenomenologie van de geest (Phänomenologie des Geistes ) leverden een dialectisch kader voor de filosofie om kennis, met name van de exacte wetenschappen, in te ordenen. Voor Hegel was de zintuiglijke zekerheid, de eerste vorm van het natuurlijk bewustzijn. De tweede vorm was de waarneming, en het verstand was de derde vorm. De vooronderstelling dat de natuur überhaupt wetmatig gestructureerd is, drukt de wet als zodanig niet uit. Dit is een ‘projectie’ van het verstand zelf. Bij deze (voorafgaande) vormen van natuurlijk bewustzijn, beschouwde dit bewustzijn het ware steeds als het andere van zichzelf. Omdat het bewustzijn inmiddels ontdekt heeft dat het zijn waarheid op dit andere projecteerde, beschouwt het nu zichzelf als (de oorsprong van) het ware, het andere is onwaar. Hiermee is het bewustzijn in zichzelf omgekeerd en zelfbewustzijn geworden. Het zelfbewustzijn heeft als zekerheid dat het zelf, het ware is.

De Duitse filosoof, Friedrich Wilhelm Joseph Schelling (1775-1854), professor in de filosofie in Jena, München en Berlijn, was een vertegenwoordiger van het Duits idealisme. Hij was een leerling van Fichte en was bevriend met Hegel en Hölderlin. Als natuurfilosoof deed hij beroep op de filosofische systemen van Fichte, Spinoza en Jakob Boehme, de mystici, het Neoplatonisme en Gnostische en Scholastische teksten. Het idealisme richtte zich op de kennis die de mens heeft over ‘objecten’. We kunnen alleen directe kennis hebben van gevoelens, ideeën en voorstellingen in onze gedachten. Objecten kunnen door ons alleen indirect waargenomen worden, de ideeën representeren deze objecten. Nadat Schelling zich rond 1795, ging interesseren in de natuur- en geneeskunde, legde hij het accent op onderzoek naar de natuur, of op het ‘niet-Ik’ in termen van Fichte. In 1797, publiceerde hij zijn “Ideen zu einer Philosophie der Natur” en in 1800, zijn “System des transcendentalen Idealismus”.

Schelling beschouwde filosofie als “die bloße Vernunfterkenntnis überschreitende positive Wissenschaft“ en schreef een eigen, idealistische realiteit (“Real-Idealismus“) toe aan de natuur. Volgens hem had ze nl. een eigen geestelijk (redelijk) wezen, analoog met de menselijke redelijkheid. Reeds voor Leibniz en Spinoza, was de natuur doordrongen van een redelijkheid, die niet te reduceren was tot het zuiver materiële. Schelling ging weliswaar nog verder dan deze nog sterk deterministische en statische natuurfilosofie, en zag de natuur als een ‘organisme’, dat op een rationele wijze, evolueert, verandert en stroomt. Ook Hegel streefde naar de ontwikkeling van één totaalconcept waarin hij wetenschap, esthetica, godsdienst en filosofie wilde verenigen. Ook hij zag de werkelijkheid niet als statisch maar als de uitkomst van een continu doorgaand proces, waarbij nieuwe tegenstellingen, Beethovens bithematische dialectiek, telkens worden opgeheven.

Het Duits idealisme ging er van uit dat inzicht en veranderingen eerst op het niveau van de ideeën moesten plaats hebben. In haar vroege vorm, onder meer bij Kant en Fichte, draaide het nog rond de stelling, dat het, het menselijk verstand en de menselijke rede waren, die de werkelijkheid structuur geven. Bij de laatste grote systeemfilosofen, Schelling en Hegel, was de centrale stelling, dat deze rede zich ook doorheen de hele werkelijkheid, de natuur tot zelfs de geschiedenis, voltrekt.

Schellings inzicht was een vrijheidstheorie die zijn theoretische basisprincipes in wezen ontwikkelde vanuit een metafysica van het kwaad. Zijn onderzoek begon immers met de vraag naar de oorsprong van het kwaad en keuzevrijheid. Het inzicht, dat menselijke vrijheid alleen begrepen kan worden als wij ook het kwaad, meedenken, legt de mens verantwoordelijkheid op, maar geeft hem ook de middelen om te kunnen handelen in een wereld waarin het kwaad een centrale positie inneemt. Schelling maakt zijn argumentatie aanschouwelijk met opmerkelijke metaforen en dramatische formuleringen. Het ‘vrijheidsschrift’ was dan ook een inspiratiebron voor moderne denkers als Martin Heidegger en de Sloveense socioloog, filosoof, psychoanalyticus, communist en cultuurcriticus. Slavoj Žižek (°1949), die de theorieën van Jacques Lacan en Hegel gebruikte om de postmoderne populaire cultuur te interpreteren. Schellings conceptie gebaseerd op het identiteitsconcept van Spinoza, was trouwens reeds opnieuw opgepakt door Gustav Theodor Fechner (1801-1887).

Schelling noemde zijn opvatting van de identiteit van natuur en geest en dus van het reële en het ideale, een ‘absoluut identiteitssysteem’. De identiteitsfilosofie kon worden opgevat als een systeem voor zover wetenschappelijke onderzoeksresultaten, die betrekking hebben op psychologisch subjectieve feiten bij de mens, op methodische en feitelijke wijze tot een punt van eenheid moeten worden gebracht. Schelling gebruikte de term indifferentiepunt voor dit eenheidspunt. De filosofie moet dit punt bereiken, van waaruit het absolute, als onverdeelde identiteit kan worden begrepen. Het doel van Schelling was positieve filosofie. De eenheid van natuur en geest omvatte dus ook de eenheid van subjectiviteit en objectiviteit of de subject-object-splitsing. Alles wat werkelijk is, bestaat dus niet op zichzelf. Met deze visie vertegenwoordigde Schelling ideeën die teruggingen op Spinoza, in het bijzonder op zijn Ethica. De methode waar Schelling de voorkeur aan gaf, stond al in de boektitel van Spinoza’s Ethika, nl. in de verwijzing ordine geometrico (volgens geometrische methode). De taak van de filosofie is om het universum te construeren en te systematiseren, vanuit de ideeën die in de natuur herkenbaar zijn.

“Filosofische onderzoekingen naar het wezen van de menselijke vrijheid”, schrijft Schelling, “kunnen zich voor een deel richten op een juiste begripsbepaling ervan in zoverre het feit van de vrijheid (hoezeer ook het gevoel daarvan eenieder direct gegeven is) geenszins zodanig aan de oppervlakte ligt dat om het allemaal in woorden uit te drukken niet al een meer dan gewone zuiverheid en diepte van geest vereist zou zijn. Voor een ander deel kunnen ze de samenhang van dit begrip met het geheel van een wetenschappelijk wereldbeeld betreffen. Geen enkel begrip kan evenwel op zichzelf bepaald worden, en het aantonen van zijn relatie met het geheel geeft het pas zijn uiteindelijke wetenschappelijke afronding, iets wat bij het begrip vrijheid eens te meer het geval moet zijn, dat, wanneer het überhaupt realiteit heeft, niet zomaar een onder- of nevengeschikt begrip kan zijn, maar een van de bepalende middelpunten van het systeem”. “Philosophischen Untersuchungen über das Wesen der menschlichen Freiheit und die damit zusammenhängenden Gegenstände” werd vertaald door Frans Ruiter en Paul Ziche.

F.W.J. Schelling Over het wezen van de menselijke vrijheid 192 bladz. uitg. Boom ISBN 9789024446384

https://www.stretto.be/2021/04/16/manfred-kuhn-johann-gottlieb-fichte-ein-deutscher-philosoph-een-uitgave-van-c-h-beck/

https://www.stretto.be/2022/06/02/jurgen-kaube-hegel-een-biografie-een-indrukwekkende-uitgave-van-ten-have/

https://www.stretto.be/2020/07/06/brigitte-rosbeck-zum-trotz-glucklich-biografie-over-caroline-schelling-uitgegeven-door-pantheon/