Chopin componeerde zijn Cellosonate in sol klein op. 65 in 1846. Het was één van de slechts negen werken van Chopin, gepubliceerd tijdens zijn leven, die gecomponeerd werd voor een ander instrument dan de piano. Rachmaninovs Sonate in sol klein voor cello en piano, op. 19, werd voltooid in november 1901, en een jaar later gepubliceerd. Rachmaninov droeg het werk op aan Anatoliy Brandukov (foto), die in december 1901, de eerste uitvoering in Moskou speelde met de componist aan de piano.
In 1828, terwijl hij in het paleis verbleef van Prins Anton Radziwiłł (foto), een amateur-cellist, die Beethoven en Goethe had gekend en voor wie Chopin een Pianotrio had gecomponeerd, componeerde Chopin een Polonaise-briljant voor piano en cello als geschenk voor de mooie dochter van de prins, de pianiste prinses Wanda. De veelgeciteerde brief van Chopin aan een vriend, kort daarna geschreven, waarin hij de polonaise verwierp als ‘niets meer dan een briljant stuk voor de dames geschikt voor het salon’, moet gerelativeerd worden. Het was waarschijnlijk slechts zelfspot die de bescheidenheid van de componist typeerde, en bovendien moet eraan worden herinnerd dat Chopin ten tijde van die brief, de expressieve inleiding (die in het jaar erna voor een concert in Warschau werd toegevoegd) nog niet had gecomponeerd en ook niet het triomfantelijk slotthema van de cello in de uitbundige finale. Wanneer hij later het werk in Polen uitvoerde, achtte Chopin het zelfs de moeite waard om er een solo-piano transcriptie van te maken. Deze is weliswaar pas herontdekt in de jaren tachtig.
Bij een volgend bezoek aan Wenen in 1831, nadat hij Polen voor de laatste keer had verlaten, ontmoette Chopin de Oostenrijkse cellist en componist, Joseph Merk, die een vriend van Schubert was geweest. ‘Hij is de enige cellist die ik respecteer’, schreef Chopin. Toen de introductie en Polonaise brillante later dat jaar in Wenen werden uitgegeven, werd ze opgedragen aan Joseph Merk. In Parijs ontmoette Chopin vervolgens, via hun gemeenschappelijke vriend Liszt, een tweede cellist, die hij erg respecteerde, Auguste Franchomme (1808-1884) (foto). Het duurde niet lang voor Franchomme, een rustige, goedhartige man (‘de goede Franchomme’, zoals Chopin hem beschreef), de muzikale partner en vertrouweling werd van Chopin.
Chopin achtte de compositietalenten van Franchomme danig, dat hij er in 1833, aan dacht met hem samen te werken aan een Grand Duo-concertant voor cello en piano op thema’s uit “Robert Le Diable” van Meyerbeer. De samenwerking en vriendschap die Chopin en Franchomme verenigde, was gebaseerd op hun gemeenschappelijke gevoelens, zo kostbaar voor de Poolse balling in het mondain Parijs van die tijd, op de kunst, die gevoed werd door hun instrumentaal meesterschap, en op het delen van muzikale waarden als authenticiteit, eenvoud, nobele expressie en elegantie. Franchomme bewerkte van maar liefst vijftig werken van Chopin voor cello, en componeerde overigens zelf ook.
Franchomme herschreef ook Chopins Polonaise Brillante, op. 3 voor cello, en was de toegewijde van Chopins Cellosonate, op. 65 uit 1846, en de “Sonate de concert en mi majeur pour violoncelle et piano”, op. 47, uit 1857, van de pianovirtuoos, Charles-Valentin Alkan (1813-1888). Met uitzondering van een reis naar Engeland in 1856, verliet Franchomme Parijs nauwelijks, waar hij een centrale figuur werd in het muziekleven. In 1843 verwierf hij de Duport Stradivarius van de zoon van Jean-Louis Duport en hij bezat ook de “De Munck Stradivarius” (genaamd naar de cellist, Ernest de Munck) uit 1730. Franchomme was de meest gevierde cellist van zijn tijd en droeg bij tot de verfijning van de elegante, lichte strijktechniek, die de Franse school onderscheidde en die eerder ontwikkeld werd door de broers, Jean-Pierre (1741-1818) en Jean-Louis Duport (1749-1819) (foto). Franchomme stond daarenboven bekend om de nauwkeurige en expressieve behendigheid van zijn linkerhand.
Chopin componeerde in totaal vier sonaten, één cellosonate en drie pianosonaten. De cellosonate was het laatste werk dat tijdens zijn leven werd gepubliceerd en was opmerkelijk vanwege het gebruik van het thematisch materiaal. Veel van de muziek van de eerste beweging komt nl. voort uit de openingszin van de cello en bepaalde thema’s verschijnen in alle bewegingen. De laatste drie bewegingen werden voor het eerst publiekelijk uitgevoerd door Franchomme en Chopin tijdens het laatste openbaar concert van de componist, in de Salle Pleyel in februari 1848.
De cellist, Anatoliy Brandukov (1858-1930) (foto) had een nauwe band met Rachmaninov. In Rachmaninovs eerste eigen concert op 11 februari 1892, had Brandukov nl. zijn Trio élégiaque No. 1 (1892) en de Prélude uit zijn “Prélude et Danse orientale” (op. 2) uitgevoerd. De cellist voerde ook een herziene versie van het Trio uit in februari 1907. Op het huwelijk van Rachmaninov, in mei 1902, was Brandukov getuige. Rachmainovs Sonate voor cello en piano op. 19, lijkt sterk op het veelgeprezen Tweede Concerto voor piano en orkest, zowel qua karakter, dat zowel elegisch als tragisch is, als wat het zeer rijk uitgewerkt muzikaal materiaal betreft. De cellopartij wordt behandeld als een vocale partij, zeer lyrisch, maar het is duidelijk de piano die de hoofdrol speelt met quasi-symfonische aspecten. Rachmaninov beschouwde de rol van de piano niet alleen als een begeleiding, maar als gelijkwaardig aan de cello. De meeste thema’s worden ook ingeleid door de piano, terwijl ze in de cellopartij worden verfraaid en uitgebreid.
Jean-Guihen Queyras werd in 1967 in Montréal geboren maar verhuisde met zijn ouders naar Frankrijk. Na zijn studie aan het conservatorium in Lyon vervolmaakte hij zich in Duitsland. Vervolgens studeerde hij bij Timothy Eddy in de Verenigde Staten. Bij zijn terugkeer naar Frankrijk vervoegde hij zich bij het “Ensemble InterContemporain” van Pierre Boulez en onderhield contacten met Luciano Berio, György Ligeti, György Kurtág en Karlheinz Stockhausen. Queyras is docent aan de Musikhochschule Stuttgart en artistiek directeur van de “Rencontres Musicales” van de Haute-Provence. Zijn opname voor harmonia mundi van de zes suites voor cello solo van Bach (foto), werd door BBC Music Magazine bekroond als “Top cd”, en kreeg een Diapason d’or, CHOC du Monde de la Musique en 10 op Classica/Répertoire. Sinds november 2005 bespeelt Queyras een cello van Gioffredo Cappa (1696), uitgeleend door het Mécénat Musical Société Générale.
Alexander Melnikov (°1973) studeerde af aan het conservatorium van Moskou bij Lev Naumov. Zijn meest vormende muzikale momenten in Moskou zijn zijn vroege ontmoeting met Sviatoslav Richter, die hem daarna regelmatig uitnodigde voor festivals in Rusland en Frankrijk. Hij ontving prijzen op wedstrijden als de Robert Schumann International Competition for Pianists and Singers in Zwickau (1989) en de Koningin Elisabethwedstrijd (5e in 1991). Bekend om zijn vaak ongebruikelijke muzikale en programmatische beslissingen, ontdekte Melnikov al op jonge leeftijd een lange carrière in historische uitvoeringspraktijken. Zijn belangrijkste invloeden op dit gebied zijn klavecinisten Andreas Staier en Alexei Lubimov, met wie hij samenwerkte aan tal van projecten. Melnikov treedt regelmatig op met historische ensembles als Concerto Köln en de Akademie für Alte Musik Berlin. Samen met Staier ontwikkelde Melnikov een programma dat fragmenten uit Bachs Das Wohltemperierte Klavier contrasteert met Shostakovich’s 24 preludes en fuga’s. In de kamermuziek werkte hij samen met cellisten Alexander Rudin en Jean-Guihen Queyras, en bariton Georg Nigl. Melnikovs associatie met het label Harmonia Mundi ontstond door zijn vaste recitalpartner, violiste Isabelle Faust, en in 2010 won hun volledige opname van de Beethoven-sonates voor viool en piano zowel een Gramophone Award als de Duitse ECHO Klassik Prijs. In 2014 bracht hij samen met Jean-Guihen Queyras een album uit van het complete werk van Beethoven voor cello en piano op het harmonia mundi-label.
Chopin Rachmaninoff Cello Sonatas Jean-Guihen Queyras Alexander Melnikov cd harmonia mundi HMM 902643