De Engelse Suites is de titel die wordt gegeven aan een reeks van zes suites voor klavier/klavecimbel, vermoedelijk gecomponeerd in Weimar tussen 1720 en het begin van de jaren 1730. De naam “Engels” verwijst naar een anonieme, Engelse edelman, die aan Bach opdracht zou hebben gegeven tot het componeren van de zesdelige verzameling, waarschijnlijk naar het voorbeeld van Dieupart. Op een afschrift ervan, in het bezit van Bachs jongste zoon Johann Christian Bach, die nl. voor het grootste deel van zijn leven in Engeland woonde, staat nadrukkelijk vermeld, ‘fait pour les Anglois’, “gemaakt voor de Engelsen”.
François Dieupart, een intrigerende componist uit het begin van de 18de eeuw, was met zijn “Suites de clavecin”, nog vóór Couperin en Rameau, een pionier van het repertoire. Hij was een voorloper van de “Goûts Réunis”, wiens gracieuze stijl, reeds deze van de Régence aankondigde. De klavecinist en violist, Charles François Dieupart (ca. 1670-ca.1740) musiceerde en componeerde in de traditie van de barokmuziek. Zijn muziek, gebaseerd op Franse en Italiaanse stijlen, bleef weliswaar bij uitstek persoonlijk, vol delicatesse en frisheid van toon. Dieupart vestigde zich in Londen en werd er een belangrijk lid van het muzikaal establishment van Drury Lane. Hij werkte er o.a. samen met de toneelschrijver, Peter Anthony Motteux (de auteur van “Britain’s Happiness”), de componisten Thomas Clayton en Nicola Francesco Haym, en nam ook deel aan uitvoeringen van muziek van Italiaanse componisten, Corelli, Giovanni Bononcini en Domenico Scarlatti. Zijn nieuwe muziekstijl, die voor het eerst werd uitgevoerd in 1702, genoot een blijvend succes in heel Europa en inspireerde Johann Gottfried Walther en zelfs Johann Sebastian Bach in zijn Engelse suites.
Tijdens zijn periode in Weimar (1708-1717) verkende Bach de suite als vorm in zes Franse suites en in de grote suites met de titel Partita’s en een Ouverture. De verkenning van Bach van de structurele en expressieve mogelijkheden van de suite als vorm, was zeer uitgebreid. De suites bleken opmerkelijk veelzijdige muzikale creaties te zijn die een breed scala aan stemmingen en stijlen omvatten in allemandes, courantes, bourrée’s en gigues, tot de quasi-improviserende préludes en de beschouwende intensiteit van de langzame en statige sarabande. De eisen van de Engelse Suites zijn voor een klavecinist niet overdreven uitdagend. Bachs Engelse suites kenmerken zich door hun quasi-improviserende openingspreludes en dansbewegingen, die met een breed gamma aan stemmingen en stijlen, levendige dansen en de contemplatieve intensiteit van de langzame sarabandes bevatten.
De Prélude van de 4de Suite bv. wordt gevolgd door een Allemande, Courante, Sarabande en Gigue, waarvan de laatste wordt voorafgegaan door een extra paar bewegingen, die variëren. De Suite No. 4 is de kortste van de Engelse suites. De Prelude is virtuoos met een bijna orkestrale complexiteit van klankkleur en textuur. De tweede reeks dansen is na de levendige opening, meer terughoudend. De Courante opent met een fonkelende schittering, als een geanimeerd gesprek, waarbij de partijen perfect in balans zijn. De Sarabande is ingewikkeld gevarieerd en biedt ruimte voor fantasierijke verfraaiing. Er volgen dan twee menuetten, elk gekenmerkt door een levendige bas en een lyrische eenvoud in de melodische, hoge stem. Ten slotte opent de Gigue met een jachtmotief.
De Suite nr. 5, begint met een uitgebreide Prelude in de vorm van een heuse fuga, voortbouwend op het openingsthema en modulerend naar en aantal toonaarden, in een contrasterend middengedeelte vóór de terugkeer naar het origineel motief. De Allemande is ook fugatisch. Na de klagende sonoriteit van het begin bevat de tweede helft van de beweging als contrast enkele interessante dissonanten. De Courante is een uitbundige dans, voortgestuwd door energieke, ritmische patronen en meeslepende versieringen. In elke helft wordt het voorwaartse momentum van het tweedelige contrapunt op bepaalde momenten verlicht door beknopte frases gespeeld over een eenvoudige dominante pedaalbegeleiding voor de contrapuntische aspecten worden hervat. De Sarabande, in een driedelige structuur, bevat een vrije, vloeiende baslijn en een aangrijpende melodische lijn.
De passepied kwam vaak voor in Franse opera’s en balletten. In de laat barok werd het gebruikelijk dat ze in paren verschenen. De eerste passepied in deze suite is in rondeau vorm. De heldere en levendige aard van de passepied is hier goed vertegenwoordigd in het rondeau en in de passepied II als contrast. De Gigue is driedelig en fugatisch, de eerste helft bestaande uit twee complete exposities gescheiden door een korte overgang. De tweede helft begint geleidelijk stijgend in toonhoogte vanuit de bas en de dramatische vitaliteit wordt als finale, afgerond door akkoorden.
De Suite nr. 6 tenslotte, opent in koraalstijl in 9/8, met elegante, gebroken akkoorden. Dit wordt onderbroken door een plotselinge versnelling, die naar een briljant fugatisch allegro leidt. Van alle preludes in de Engelse suites is dit de meest uitgebreide. De Allemande die volgt is in vergelijking, met een prachtige, contrapuntisch schriftuur en ingenieuze modulaties, een oase van rust, De Courante verenigt een melodische lijn in Franse stijl met een sprankelende, lopende bas.
De Sarabande, in 3/2, heeft een hymne-achtige waardigheid, De Double breidt het emotioneel bereik uit met een tot filigraan geweven textuur die een fijne sonoriteit creëert. Het contrasterend paar Gavottes met een parmantig lopende basbegeleiding, brengt de sfeer van een pastorale dans. De tweede Gavotte roept beelden op van blaasinstrumenten die een rustiek refrein spelen. De Gigue, in 12/16, is virtuoos in zowel de compositorische zin als door de technische eisen die hij stelt aan de uitvoerders. De onvergelijkbare en onovertroffen fugatische kunst van Bach is hier volledig en optimaal uitgewerkt. De tweede helft klinkt in spiegelbeeld en als inversies van de expositie van de opening. De pracht van de trillers op strategische plaatsen, geëvenaard door de snelle noten als in perpetuum mobile, leidt tot de formidabele finale.
De Italiaans organist en klavecinist, Lorenzo Ghielmi (°1959) studeerde orgel, klavecimbel en piano en voleindigde zijn studies aan de Scola Cantorum in Bazel, onder de leiding van Jean-Claude Zehnder. Hij bekwaamde zich in de Italiaanse orgelmuziek onder de leiding van Luigi Ferdinando Tagliavini. Hij werd laureaat in de orgelwedstrijden van Spoleto, Innsbruck en Groningen. Hij is docent aan de Academia Internazionale della Musica in Milaan en aan de Schola Cantorum Basiliensis (orgel, klavecimbel, oude muziek). Hij was ook verscheidene jaren gastprofessor in Trossingen en aan de Muziekhogeschool in Lübeck. Hij is titularis van het Ahrend orgel (1991) in de Basilica di San Simpliciano in Milaan. Hij heeft er in 1992-94 het volledige oeuvre voor orgel van Johann Sebastian Bach op uitgevoerd.
Hij gaf concerten in Europa, Japan en de Verenigde Staten, zowel op orgel als op klavecimbel en heeft talrijke platen- en radio-opnamen op zijn naam, onder meer voor Teldec, Deutsche Harmonia Mundi, Ars Musici en Winter & Winter. Hij speelt ook met zijn in 2005 opgericht ensemble La Divina Armonia of in duo met zijn jongere broer, Vittorio (viola da gamba en klavecimbel). Hij speelde ook op klavecimbel en orgel bij de vroegste opnamen van Il Giardino Armonico (1985-1991). In Frankrijk ontving hij een ‘Diapason d’Or’ voor zijn opnamen van Bruhns en Bach. Ook schreef hij het boek “Nicolaus Bruhns, Note sull’interpretazione della musica organistica”. Op deze dubbel cd bespeelt Lorenzo Ghielmi een klavecimbel van Detmar Hungelbert uit 2014, gebouwd naar een instrument van Michael Mietke uit ca. 1710.
Bach English Suites BWV 806-811 Lorenzo Ghielmi harpsichord 2 cd passacaille PAS 1114