Deze opwindende set, die alle 17 strijkkwartetten van de buitengewone Braziliaanse componist Heitor Villa-Lobos (1887-1959) omvat, is een mijlpaalverzameling van wat terecht ‘de belangrijkste bijdrage op dit gebied van een Latijns-Amerikaanse componist’ wordt genoemd.
In november 1913 trouwde Villa-Lobos met de pianiste, Lucília Guimarães (1886-1966). Hij beëindigde zijn reizen naar het Amazonebekken, en aangespoord door de Portugese componist, pianist, instrumenthandelaar en muziekuitgever, Arthur Napoleão dos Santos (1843-1925), die een muziekwinkel had in Rio, begon zijn carrière als componist. Tot aan zijn huwelijk had Villa-Lobos echter geen piano leren spelen, dus leerde zijn vrouw hem de beginselen van het instrument. Zijn muziek werd gepubliceerd vanaf 1913 en tussen 1915-1921, introduceerde hij een aantal van zijn composities in een reeks van gelegenheidskamerconcerten (later ook orkestconcerten) voornamelijk in het magnifiek “Salão Nobre do Jornal do Comércio” (foto’s) in Rio de Janeiro.
De muziek die tijdens deze concerten werd gepresenteerd, liet zien hoe hij in het reine kwam met tegenstrijdige elementen en het overwinnen van een identiteitscrisis, of Europese of dan wel Braziliaanse muziek, zijn stijl zou domineren. Dit werd besloten in 1916, het jaar waarin hij de symfonische gedichten “Amazonas” en “Tédio de alvorada” componeerde, de eerste versie van wat “Uirapurú” zou worden. Zijn twee eerste Vioolsonates werden trouwens ook in de Salão Nobre in Rio de Janeiro, in première gespeeld door Humberto Milano (viool) en zijn vrouw, Lucilia aan de piano. Hoewel Europese invloeden Villa-Lobos nog steeds inspireerden, putte hij voor deze werken reeds uit inheemse, Braziliaanse legendes en het gebruik van “primitief” volksmateriaal. In 1917 maakte Sergei Diaghilev op tournee in Brazilië, indruk op hem met zijn Ballets Russes. Dat jaar ontmoette hij ook Darius Milhaud, die in Rio, de secretaris van Paul Claudel was bij de Franse ambassade. Milhaud leerde hem de muziek van Debussy, Satie en Stravinsky kennen, en in ruil liet Villa-Lobos, Milhaud kennismaken met Braziliaanse straatmuziek. In 1918 ontmoette hij ook de pianist Arthur Rubinstein, die een leven lange vriend werd. Deze ontmoeting bracht Villa-Lobos ertoe meer pianomuziek te componeren.
Het is bijna gemeengoed geworden om te zeggen dat de muzikale output van Heitor Villa-Lobos even groot, gevarieerd en uitbundig is als het Amazone-regenwoud, dat zijn levenslange inspiratie was. Dit is een schilderachtige analogie, maar het klopt zeker, in de catalogus van Villa-Lobos, die meer dan 2000 werken omvat, vinden we een verbazingwekkende verscheidenheid aan vormen, genres en uitdrukkingswijzen die getuigen van de onderzoekende en avontuurlijke geest van de componist. Het grote aantal strijkkwartetten dat Villa-Lobos schreef, is op zich al opmerkelijk. Het zijn er in totaal zeventien, geschreven over een periode van tweeënveertig jaar, en ze vertegenwoordigen ongetwijfeld de belangrijkste bijdrage in het genre van een Latijns-Amerikaanse componist. Sterk beïnvloed door traditionele en inheemse muziek en de landschappen van Brazilië, is dit muziek van een aanstekelijke verrukking.
In 1932 werd Villa-Lobos uitgenodigd door Anísio Teixeira (foto), de leidende Braziliaanse figuur van die generatie op het gebied van onderwijs, om een ambitieus programma voor muziekonderwijs op te zetten in het openbaar schoolsysteem van de stad Rio de Janeiro. Naast de logistieke uitdaging vroeg zo’n taak ook om een radicale heroverweging van het leermateriaal dat aan scholen ter beschikking zou worden gesteld. Het is daarom opmerkelijk dat Villa-Lobos gedurende de vier jaar tussen 1932 en 1936, een zeer succesvolle compositorische carrière had met tal van internationaal geprezen werken zoals Amazonas, Choros No. 10 en Rudepoema, om zich te wijden aan zijn eerder bescheiden taak, om nieuw pedagogisch materiaal te creëren dat zowel voor studenten als docenten geschikt was. Naast de werken van Kodály en Orff, was het resultaat een van de meest succesvolle voorbeelden van Gebrauchsmusik in de 20ste -eeuwse muziek. “Coleção Escolar”, voor leerlingen in basis- en middelbare scholen, aangevuld met de “Coleção do Orfeão dos Professores”, die een heel nieuw a capella-repertoire was voor groepen volwassenen, en ook voor lerarenkoren.
Villa-Lobos schreef zijn kennis van het strijkkwartet toe aan de studie van joseph Haydn. Er waren nochtans geen stilistische verbindingen en de sonatevorm was bij Villa-Lobos vrijwel afwezig. De primaire inspiratiebron van het kwartetidioom van Villa-Lobos was de rijke en diverse muzikale folklore van Brazilië, die de componist ontdekte tussen zijn 18de en 25ste levens jaar, toen hij met rondreizende theatergezelschappen door het noordoosten, het Amazonebekken en het zuiden trok. Al eerder had hij de lundu, de chôro, de maxixe en andere vormen van folklore leren kennen. Aan die Braziliaanse indrukken werd naderhand een voorliefde voor renaissancepolyfonie, de ricercare, de fuga’s van Bach en het cyclische principe van Franck toegevoegd, het laatste hoogstwaarschijnlijk verworven door zelfstudie van d’Indy’s “Cours de composition musicale”. In de schitterende muziek van Bach ontdekte Heitor Villa-Lobos stilistische overeenkomst met Braziliaanse volksmuziek, vooral in diens melodiegebruik. Villa-Lobos kwam op het idee om beide te combineren en in 1930 was hij klaar voor dit experiment vooral ook omdat het ‘Braziliaans maken’ van alles wat Europees was erg in de mode was. Het resultaat was de compositie, binnen een tijdsbestek van 15 jaar, van negen “Bachianas Brasileiras” die voor verschillende media waren gecomponeerd.
De grotendeels autodidactische componist vond weliswaar zijn eigen, niet-academische oplossingen voor de problemen van vorm en eenheid. Zijn veelvuldig vertrouwen op imitatie – het achtereenvolgens invoeren van een thema in alle vier de stemmen en de variatie, creëerden een gevoel van continuïteit en transformeerden vaak het ene muzikale idee in een ander in een ‘stroom van bewustzijn’. Variatie zorgde daarbij voor contrast, een stijlmiddel dat Villa-Lobos nog sterker bereikte door abrupte nevenschikkingen.
Hij begon zijn professioneel leven als cellist in kleine ensembles, ‘orquestrina’s’, die entertainden in cafés, concertzalen en theaters. Veel ideeën in de kwartetten lijken bedacht in termen van de cello, zelfs wanneer ze door een ander instrument werden geïntroduceerd, bereikten ze de meeste expressiviteit wanneer ze in de cellopartij werden gehoord. De ervaring van Villa-Lobos als strijker kan ook verantwoordelijk zijn voor de ongewone sonore combinaties en instrumentale technieken die een extra dimensie van originaliteit gaven. Dat was vaak het duidelijkst in de scherzo’s, waarin hij zijn uitbundige fantasieën de vrije loop liet.
De 17 strijkkwartetten behielden een constant hoge kwaliteit en werden in zijn latere jaren zelfs zijn uitverkoren uitdrukkingsmiddel. Chronologisch vormden ze vier groepen. De eerste vier kwartetten werden gecomponeerd tussen 1915 en 1917, een periode van veel andere kamermuziek, waaronder de tweede Sonata Fantasia voor viool en piano, twee cellosonates en het tweede pianotrio. Van deze heeft de eerste weinig gemeen met de andere. Het is in feite een zesdelige, folkloristische suite. De andere drie bewogen voorzichtig in de richting van de originaliteit die Villa-Lobos zocht. Daarna kwam er een onderbreking van 14 jaar in het componeren van strijkkwartetten. Die periode van 1917 tot 1931 zag nl. de creatie van grote orkestwerken, waaronder Uirapuru, Amazonas en de zes orkestrale Chôros. Een groot deel van die tijd bracht Villa-Lobos door in Parijs, waar hij in contact kwam met Ravel, Dukas, Falla, Schmitt, Honegger, Stravinsky, Prokofiev, Casella en Varèse, contacten die uiteraard vruchten afwierpen.
Zijn terugkeer naar het strijkkwartet in 1931 leverde één geïsoleerd voorbeeld op, het Kwartet nr. 5. De volgende zeven jaar richtte hij zich energiek op de ontwikkeling van de muzikale opvoeding in Brazilië, door een veelheid aan koorstukken te componeren. Het zesde kwartet, ook geïsoleerd, verscheen in 1938 en er zouden nog vier jaar verstrijken vooraleer de betrokkenheid van Villa-Lobos bij het kwartet werd hervat en geïntensiveerd. Het vijfde en zesde kregen de aanduidingen Quarteto Popular No. 1 en Quarteto Brasileiro. In een praktijk die toen nog ongebruikelijk was voor Villa-Lobos, citeerde hij in het vijfde kwartet echte volksmelodieën, maar het zesde absorbeerde folkloristische elementen in een breder muzikaal spectrum en markeerde, significant, de rijping van zijn kwartetidioom. Vanaf 1942 componeerde hij 11 kwartetten in 15 jaar tijd. Deze kwartetten behoorden tot de derde fase, waarin nationale elementen steeds universeler werden en ultieme uitdrukking vonden in de ijle sfeer van de uiteindelijke meesterwerken.
Het Danubius Quartet werd in 1983 opgericht in Hongarije onder de artistieke leiding van de violist, Vilmos Tátrai (1912-1999), de oprichter in 1946 van het Hongaars Tátrai Quartet. De leden zijn de violisten Judit Tóth (voorheen Mária Szabó) en Adél Miklós, de altvioliste Cecilia Bodolai (voorheen Agnes Apró) en de celliste Ilona Ribli. Het kwartet won in de beginjaren van zijn oprichting een aantal prijzen en nam onder meer het Strijkkwartet nr. 1 van Reményi voor Hungaroton op, en voor Naxos de Mozart en Brahms Klarinetkwintetten, de Boccherini Gitaarkwintetten en Spohrs op. 33 Strijkkwintetten.
Heitor Villa-Lobos Complete string Quartets Danubius Quartet 6 cd Marco Polo 8.206006