De naam Rossini werd terecht wereldberoemd door zijn vele geniale opera’s. Maar, Rossini was ook de componist van enkele schitterende religieuze werken voor solisten, koor en orkest. Ontdek hier zijn Messa di gloria voor 5 vocale solisten, koor en orkest.
Naast zijn Messa di Gloria, bestaat het religieus oeuvre van Rossini uit de Messa di Rimini (1809), Quoniam (1813), Preghiera (1820), Tantum ergo (1824), Stabat Mater (eerste versie 1832, tweede 1841), Trois choeurs religieux (La foi, l’esperance, la charité), (1844), Tantum ergo (1847), O salutaris hostia (1857), Laus deo (1861) en de Petite Messe Solennelle (eerste versie 1864, tweede versie 1867).
Rossini’s Messa di Gloria, gecomponeerd voor het Feest der Zeven Smarten van Maria voor de Arciconfraternita di San Luigi, werd voor het eerst uitgevoerd in maart 1820 in de Chiesa di San Ferdinando in Napels. Rossini was nl. verbonden aan het Teatro San Carlo in Napels en had in 1820, in nog geen 10 jaar tijd, reeds 32! opera’s gecomponeerd, waaronder “Il signor Bruschino” (ofwel Il figlio per azzardo), “Tancredi” en “L’italiana in Algeri” in 1813, “Almaviva” (ofwel L’inutile precauzione ofwel Il barbiere di Siviglia) in 1816, “La Cenerentola” (ofwel La bontà in trionfo) in 1817, en “La donna del lago” in 1819.
Rossini componeerde zijn Messa di Gloria, voluit “Messa di gloria a quattro voci con più strumenti obbligati” in de traditionele vorm van een “Gloria”-mis, nl. de toonzetting van enkel de eerste twee delen, Kyrie en Gloria, van het ordinarium van de katholieke mis, met weglating van het Credo, Sanctus en Agnus Dei, zoals de Missa brevis uit de Duits/Oostenrijkse barok. De Katholieke eredienst kende nl. verschillende soorten missen, waaruit delen van het ordinarium weggelaten werden, bijvoorbeeld werd in de vastentijd geen Gloria gezongen, zodat een mis voor de vastentijd (missa in tempore quadragesimae) synoniem was voor een mis zonder Gloria, en soms werd er geen Credo gezongen, wat in het Italiaans aangeduid werd met missa senza credo. Missen die enkel uit een Kyrie en een Gloria bestonden kregen in de barokperiode een bijzondere betekenis omdat het een mis was die zonder ideologische tegenstellingen, o.a. zonder de katholieke geloofsbelijdenis (het Credo), zowel in protestantse als katholieke diensten kon gecelebreerd worden. Zo componeerde Bach, zelf een overtuigd Lutheraan, toen de katholieke August III van Polen in 1733 als keurvorst aan de macht kwam in Dresden, een Kyrie-Gloria-mis en stuurde ze op naar het hof met de vraag of hij kon aangesteld worden als hofcomponist. Deze twee ordinarium delen lagen uiteindelijk aan de basis van zijn Hohe Messe.
Bij veel van de Kyrie-Gloria-missen was er geen beperking op de uitvoeringstijd en de bezetting. Zowel bij Bach als bij Rossini werden de delen, vooral het Gloria, opgesplitst in verschillende bewegingen, waarin het koor, meerdere vocale solisten, en instrumenten ruimschoots aan bod kwamen. De uitvoeringstijd van een Missa brevis kon deze van een missa tota zelfs overschrijden. Doorgaans hadden missae breves ook een eenvoudige bezetting (bijvoorbeeld geen trompetten), waardoor een missa brevis doorgaans ook ervaren werd als het tegenovergestelde van een missa solemnis (plechtige mis), die wel een uitgebreid instrumentarium had. Nochtans componeerde Mozart bv. in Salzburg, ook enkele missen die als “brevis et solemnis” (kort en plechtig) bekend staan omdat de nogal progressieve aartsbisschop, Hieronymus von Colloredo, vond dat zelfs de plechtigste missen kort moesten zijn. Eén van Haydns eerste Missen was de Missa brevis in F, Hob. XXII:1 voor twee sopranen, koor, strijkers en orgel, gecomponeerd rond 1749. Van deze Mis bestaat er een tweede versie met blazers en pauken uit 1805 maar van deze is het niet zeker of het van Haydn is.
Het “Kyrie” van Rossini’s Messa di Gloria is verdeeld in drie delen, de eerste een gepunt ritmisch “Kyrie eleison” voor koor in Es mineur, de tweede, een meer lyrisch “Christe eleison” voor de twee tenoren in Es majeur, en de herneming van het eerste mineur gedeelte voor het koor om het gebed af te ronden.
Het “Gloria”-gedeelte, beginnend met trompetten, neemt het overgrote deel van het werk in beslag en is opgesplitst in 7 opera-achtige ‘nummers’ voor de sopraansolisten, de 2 tenoren en de bas en met verschillende solo’s voor houtblazers, fluit in het “Laudamus te”, Engelse hoorn (Maria Irsara) in het “Gratias agimus tibi”, klarinet (Alessandro Carbonare) in “Quoniam tu solus Sanctus”, en de houtblazers samen in “Domine Deus”. Het vocaal hoogtepunt komt in de tweede episode van “Qui tollis”, langzaam beginnend met het koor, maar eindigend met een briljante cabaletta of cavatine (“Qui sedes ad dexteram Patris”), die zoals in een aria van een opera seria of opera buffa, met virtuoze, vocale melismen, het extreem hoog bereik van de tenor laat horen. Critici van die tijd waren door deze uitgesproken belcanto passage zelfs enigszins gechoqueerd.
Voor de afsluitende, indrukwekkende vierstemmige dubbelfuga, de toonzetting van “Cum sancto spiritu”, zou Rossini beroep gedaan hebben op de kennis van de nu vergeten operacomponist, Pietro Raimondi (1786-1853), een Italiaanse componist die zeer bedreven was in contrapunt. Raimondi was nl. geobsedeerd door contrapunt en bracht zijn vrije tijd door met het componeren van meerstemmige fuga ’s en gelijktijdige fuga’s in verschillende toonsoorten en modi voor meerdere groepen van verschillende instrumenten. Hij beschouwde dit werk als experimenteel. Een van de spectaculairste van zijn experimenten in muzikale gelijktijdigheid was zijn drievoudig oratorium, “Putifar-Giuseppe-Giacobbe” uit 1848. Dit werk bestond uit zo maar eventjes drie onafhankelijke oratoria, ontworpen om eerst achtereenvolgens en vervolgens gelijktijdig te worden uitgevoerd, een van de weinige experimenten vóór deze van Charles Ives in de 20ste eeuw.
Antonio Pappano (foto) en het koor en orkest van de Accademia Nazionale di Santa Cecilia breiden met deze cd hun opmerkelijke Rossini-discografie uit. Ze worden vergezeld door vijf virtuoze vocale solisten, drie Italianen en twee Amerikanen, die in 2020 Rossini en de stertenoren van zijn tijd reeds vierden met de release van hun opwindende recital cd, “Amici e Rivali”. De vocale solisten zijn Eleonora Buratto, sopraan en Teresa Iervolino, mezzosopraan, Lawrence Brownlee en Michael Spyres, tenoren, en Carlo Lepore, bas. “The Messa di Gloria is a mass of light”, zegt Pappano. “Rossini verbond zich altijd levendig met zijn publiek op zijn onnavolgbare wijze. De solisten moeten zingen met grote spirituele ijver en ook krachtig vertrouwen, omdat ze de onbevreesdheid van de relatie van de componist met God overbrengen. Het werk is een feest, waarbij Gods heerlijkheid wordt geprezen”. Warm aanbevolen.
Het Orkest van de Nationale Academie van Santa Cecilia was het eerste in Italië dat zich exclusief aan het symfonische repertoire wijdde en de eerste uitvoeringen van belangrijke 20ste-eeuwse meesterwerken promootte. Van 1908 tot vandaag heeft het orkest samengewerkt met de grootste musici van de eeuw, onder meer gedirigeerd door Mahler, Debussy, Strauss, Stravinski, Sibelius, Hindemith, Toscanini, Furtwängler, De Sabata, Solti, Mengelberg, Karajan, Masur, Abbado en Kirill Petrenko. De vaste bestuurders waren Bernardino Molinari, Franco Ferrara, Fernando Previtali, Igor Markevitch, Thomas Schippers, Giuseppe Sinopoli, Daniele Gatti en Myung-Whun Chung. Dankzij Sir Antonio Pappano heeft het prestige van het Orkest van de Nationale Academie van Santa Cecilia een buitengewone impuls gekregen en heeft het belangrijke internationale onderscheidingen gekregen. Van 1983 tot 1990 was Leonard Bernstein erevoorzitter, sinds 2005 is Antonio Pappano (°1959) de muziekdirecteur.
Rossini Messa di Gloria Buratto Iervolino Brownlee Spyres Lepore Orchestra e Coro dell’ Accademia Nazionale di Santa Cecilia Antonio Pappano cd Warner Classics