Volker Ullrich, “Deutschland 1923, Das Jahr am Abgrund”, een indrukwekkende uitgave van C.H. Beck.

Na de veelgeprezen tweedelige Hitler-biografie en de bestseller “Acht Tage im Mai” presenteert de gerenommeerde journalist en historicus Volker Ullrich, nu op basis van indrukwekkend bronnenmateriaal, het panorama van een verloren tijd, de kroniek van een jaar op de afgrond, een jaar, dat in alle opzichten extreem was.

Het boek is verdeeld in 9 uitgebreide hoofdstukken. In 1923 beleefde Duitsland een val in de afgrond, een “Sturz ins Bodenlose”. Franse en Belgische troepen marcheerden het Ruhrgebied binnen. Hyperinflatie bereikte zijn bizar hoogtepunt en stortte brede lagen van de bevolking in ellende. De Duitse minister van Financiën Rudolf Hilferding koppelde nl. de door hyperinflatie waardeloos geworden rijksmark aan de US-dollar waardoor 1 dollar de waarde had van 4,2 miljoen rijksmark.

Het eerste hoofdstuk, “Ruhrbesetzung und Ruhrkampf” over de bezetting van het Ruhrgebied door de Fransen en Belgen in januari, waarmee het jaar van de crisis begon, beschrijft de rampzalige gevolgen van het passief verzet van de Duitse regering, dat uiteindelijk leidde tot de omverwerping van kanselier Wilhelm Cuno in augustus. Het tweede hoofdstuk, “Von der Inflation zur Hyperinflation”, gaat in op de oorzaken van inflatie en hyperinflatie en identificeert wie heeft geprofiteerd en wie in de steek gelaten werd. Centraal staat de vraag hoe de Duitse samenleving de snelle devaluatie van de Mark heeft ervaren en hoe dit het dagelijks leven van de mensen heeft veranderd.

In het conflict na de Conferentie over de herstelbetalingen die door de Weimarrepubliek moesten worden gedaan, begonnen Franse en Belgische troepen het Ruhrgebied te bezetten en werd het bestaan van de micronatie Vrijstaat door de Franse troepen beëindigd. Wanneer Duitsland stopte met leveringen van herstelbetalingen, leidde dat tot de val van de regering-Wilhelm Cuno en werd Gustav Stresemann (DVP) de nieuwe kanselier.

Het derde hoofdstuk, “Versuche einer Krisenlösung: die Große Koalition unter Stresemann”, gaat over de vorming van de regering van de grote coalitie onder kanselier Gustav Stresemann en hun pogingen om uit de crisis te komen. Dit omvatte het doorbreken van het passieve verzet in september en het initiëren van een valutahervorming door medio oktober de “Rentenbank” op te richten. Het zesde hoofdstuk, “Los von Berlin”: Separatistische Bewegungen im Rheinland und in der Pfalz”, behandelt de door Frankrijk gesteunde separatistische stromingen in het Rijnland en de Palts, die in de herfst van 1923 culmineerden in de proclamatie van autonome republieken. Ook al hadden deze maar een korte levensduur, ze werden beschouwd als een symptoom van de ontbinding van het staatsgezag in het westelijke deel van het rijk.

In 1923 werd in het verdeelde Duitsland de noodtoestand uitgeroepen na het einde van het passief verzet vanwege de poging om zich af te scheiden van Beieren en in Aken en Koblenz werd door de Duisburg-groep van de Rijnlandse Onafhankelijkheidsliga, de “Rijnse Republiek” uitgeroepen. De voormalige Beierse premier Johannes Hoffmann was het eens met enkele sociaaldemocraten om een onafhankelijke Palts-staat binnen het Duitse Rijk te stichten, maar het voorstel stuitte op afwijzing van ambtenaren en politieke partijen. Ook de Pfalz sociaaldemocratie distantieerde zich van Hoffmann. Dit werd gevolgd door de Hamburgse opstand van de KPD in Hamburg en Sleeswijk-Holstein en de Reichsexecutie tegen Saksen vanwege de regeringsdeelname van de KPD onder premier Erich Zeigner (SPD) en tegen Thüringen vanwege de regeringsdeelname van de KPD onder premier August Frölich (SPD).

In zijn vierde hoofdstuk, “Deutscher Oktober”, vertelt Volker Ullrich over de plannen van het Moskou’s hoofdkwartier van de bolsjewieken om de chaos van hyperinflatie uit te buiten om een revolutionaire situatie in Duitsland tot stand te brengen. De eerste vonk was de toetreding van de KPD tot de door de SPD geleide regeringen in Saksen en Thüringen. De “Duitse Oktober” vond niet plaats – een opstand in Hamburg werd snel neergeslagen – maar de gevolgen van de mislukte actie waren ernstig. Het scherpe optreden van de Reichswehr tegen Saksen en Thüringen, dat in schril contrast stond met de clementie die werd betoond aan het afvallige Beieren, leidde ertoe dat de SPD de regering verliet en daarmee het einde van de grote coalitie.

Op 8 november bezette Adolf Hitler met Erich Ludendorff, Hermann Göring en andere nationaalsocialisten, de Bürgerbräukeller in München en kondigde aan dat de “nationale revolutie” was uitgebroken en dat de Reichsregierung van de Weimarrepubliek was afgezet. Hitler en zijn volgelingen bestormden de Feldherrnhalle in München maar de Hitler-Ludendorff Putsch werd gestopt door de staatspolitie. Zestien putschisten, een burger en vier politieagenten kwamen in de gevechten om het leven. Het vijfde hoofdstuk “Der Ruf nach der Diktatur”, vestigt de aandacht op de andere kant van het politieke spectrum, op de plannen van radicaal rechts in de herfst van 1923 om een ‘nationale dictatuur’ te vestigen rond het hoofd van de Reichswehr, generaal Hans von Seeckt. In dit kader wordt uitgebreid ingegaan op de achtergrond, het verloop en de gevolgen van Hitlers putsch in München op 8 en 9 november. Het bleek dat het geen geïsoleerde onderneming was, maar deel uitmaakte van de inspanningen van sleutelkringen in de industrie, de Reichswehr en van het politiek recht om het parlementair systeem van Weimar neer te halen en een autoritaire orde te vestigen.

Heinz Orbis riep in Speyer de Autonome Republiek Palts uit maar in het Siebengebirge waren er gewapende conflicten in verband met de Rijnlandse Republiek. Na pogingen tot opstanden in Duitsland, verbood generaal Hans von Seeckt (foto) de KPD, de NSDAP en de Duitse Nationale Vrijheidspartij, werd de regering van de Rijnlandse Republiek ontbonden in Koblenz, en werd Wilhelm Marx, lid van de Centrumpartij, kanselier. Het zevende hoofdstuk, “Auf dem Weg zur Stabilisierung: Von Stresemann zu Marx”, is gewijd aan stabilisatie, die zijn belangrijkste uitdrukking vond in het “wonder” van de “Rentenmark” dat op 15 november werd geïntroduceerd. Onder Stresemanns opvolger, de centrumpoliticus Wilhelm Marx (foto), werden de stappen om de financiën te reorganiseren resoluut voortgezet.

Terwijl de entertainmentindustrie welig tierde, tal van operettes in Berlijn en in Dresden in première gingen, en er op drie locaties in Weimar, de tentoonstelling van het in 1919 opgericht Bauhaus, plaatsvond, met het in deze context gebouwd modelhuis “Am Horn”, dat het nieuw architecturaal denken illustreerde, was er een politieke noodtoestand. Separatistische bewegingen van zowel rechtse als linkse extremisten bereidden zich voor om de republiek omver te werpen. Het achtste hoofdstuk, “Kultur im Schatten der Krise”, valt tot op zekere hoogte buiten het kader van de tot dusver geschetste crisis, want in tegenstelling tot de tekenen van verval in economie, samenleving en politiek, kenmerkte de cultuur van Weimar zich al in het begin van de jaren twintig door een opmerkelijke bloei. Aan de hand van voorbeelden uit film, theater, literatuur, beeldende kunst en architectuur wordt getoond tot welke prestaties avant-garde kunstenaars en cultuurwerkers in staat waren, vooral in de moeilijke tijden van inflatie, maar ook met welk verzet uit cultureel conservatieve kringen zij te kampen hadden.

Het negende en laatste hoofdstuk,“Ausblick” (“Vooruitzicht”), blikt vooruit op het jaar 1924, dat met de vaststelling van het Dawes-plan eind augustus, een voorlopige, wederzijdse regeling van de herstelbetalingen bracht. Dit maakte ook de weg vrij voor detente in het buitenlands beleid en de naoorlogse periode was definitief voorbij. “Wat hier van bijzonder belang is”, schrijft Ullrich, “is de mate waarin de interne en externe consolidatie van de republiek duurzaam was – of dat er nieuwe rampen opdoemden achter de façade van een schijnbaar geconsolideerde parlementaire democratie”. Een meesterwerk. Zeker lezen!

Volker Ullrich werd in 1943 geboren in Celle in Nedersaksen. Hij studeerde geschiedenis, literatuur, filosofie en pedagogie aan de Universiteit van Hamburg. Van 1966 tot 1969 was hij assistent en in 1975 studeerde hij af met een proefschrift over de Hamburgse arbeidersbeweging van het begin van de 20ste eeuw, waarna hij als schoolleraar in Hamburg werkte. Hij was enige tijd docent in de politiek aan de universiteit van Lüneburg, en in 1988 werd hij een onderzoeksmedewerker bij de Hamburgse Stichting voor 20e-eeuwse sociale geschiedenis. Sinds 1990 is Ullrich het hoofd van de politieke afdeling van de weekblad Die Zeit. Ullrich heeft artikelen en boeken gepubliceerd over de geschiedenis van de 19de – en 20ste eeuw. In 1996 recenseerde hij in zijn artikel “Hitlers willige Mordgesellen. Ein Buch provoziert einen neuen Historikerstreit”, het proefschrift gepostuleerd in het boek “Hitler’s Willing Executioners” van Daniel Goldhagen, dat aanleiding gaf tot nieuwe discussies onder historici (de „Goldhagen-Debatte“). In 1992 ontving hij de Alfred Kerr-prijs voor literaire kritiek en in 2008 ontving Ullrich een eredoctoraat van de universiteit van Jena.

Volker Ullrich Deutschland 1923, Das Jahr am Abgrund 441 bladz. geïllustreerd Duits uitg. C.H. Beck ISBN 978 3 406 79103 1

https://www.stretto.be/2019/05/12/volker-ullrichs-adolf-hitler-opkomst-ondergang-het-tweede-deel-van-zijn-indrukwekkende-biografie-uitgegeven-door-de-arbeiderspers/